Pausen, evolutie en de Big Bang

Pauselijke Academie voor Wetenschappen, Vaticaan

Pauselijke Academie voor Wetenschappen, Vaticaan

Eind oktober heeft paus Franciscus de Pauselijke Academie voor Wetenschappen toegesproken en zich uitgelaten over twee belangrijke wetenschappelijke theorieën die ons huidige wereldbeeld bepalen: de evolutietheorie en die van de ‘oerknal’ of ‘Big Bang’. Bovendien ging hij in op de verantwoordelijkheid van de wetenschapper ten opzichte van de mensheid. De uitspraken van de paus kunnen bepaalde mensen tegen de haren instrijken: vooral zij die het op de evolutietheorie gemunt hebben en alternatieve verklaringen voor de evolutie van het leven voorstaan: met name de ook in katholieke kringen populaire ‘Intelligent design beweging’ en het toevallig deze maand in Nederland opduikend ‘katholiek creationisme’. De paus, in navolging van zijn voorgangers, lijkt dergelijke stromingen niet te steunen en de evolutietheorie wél serieus te nemen, zoals zijn voorgangers dat deden.

Toverstok

In zijn toespraak waarschuwt de paus voor een interpretatie van het scheppingsverhaal in Genesis waarbij we ons God voorstellen “als een tovenaar, die met zijn toverstokje de dingen doet verschijnen.” De paus wijst deze visie, die vooral doet denken aan het ‘creationisme’ af. Met ‘creationisme’ wordt over het algemeen bedoeld: diegenen die scheppingsverhalen uiterst letterlijk interpreteren, alsof het om een soort journalistieke verslaglegging van de historische feiten gaat, aan het begin van onze geschiedenis. Deze ‘creationisten’ kom je zowel in protestantse als in katholieke, maar ook in joodse en islamitische kringen tegen. Ze zijn echter vooral bekend geworden aan het einde van de 19e eeuw in bepaalde protestantse geloofsgemeenschappen die de bijbel los van de kerkelijke traditie lezen, in reactie op de nieuwe ideeën van Charles Darwin in die tijd. Darwin had een mechanisme voorgesteld dat het ontstaan van nieuwe soorten uit bestaande soorten kon verklaren, en daarmee en boom van het leven die ook de biologische verwantschap tussen soorten, de mens en de hogere apen niet uitgesloten, kon verklaren. Dat leek op het eerste gezicht in te gaan tegen het ‘soort na soort’ scheppend handelen van God zoals dat in Genesis 1 beschreven staat. En tegen die primitieve interpretatie van Genesis 1 waarschuwt de paus ons dus.

Evolutie

Voor een keur van wetenschappers, katholieke en niet-katholieke, verzameld in de Pauselijke Academie voor Wetenschappen, stelt de paus: “Hij [God] heeft de wezens geschapen en hen zich laten ontwikkelen volgens innerlijke wetmatigheden die Hij aan elk van hen gegeven heeft, opdat ze zich ontwikkelen, opdat ze hun volheid bereiken.” Met de gehele joods-christelijke traditie, wijt de paus het bestaan zelf van ‘wezens’, levenloze én levende, aan God, die het bestaan verleend aan het geschapene, Hij die zelf hét bestaan, het ‘zijn’ in persoon is. Ook is God verantwoordelijk voor de ‘innerlijke wetmatigheid’, die hen tot ontwikkeling, tot een evolutie in staat stelt en tot hun doel, hun ‘volheid’ brengt. Alle pogingen van ‘atheïstische darwinisten’ (wie dat ook mogen zijn) om Gods bestaan door de evolutietheorie te ontkennen, slagen er niet in om het bestaan van die ‘wetmatigheden’ te verklaren: de natuurwetten gaan immers aan het bestaan van natuurlijke fenomenen vooraf en niemand in de wetenschap weet waar die wetten vandaan komen. Het vergt een ‘sprong in geloof’ , of tenminste in de metafysica, om te onderkennen dat er van een ‘wetgever’ sprake moet zijn, een ‘intelligente auteur’ van dat alles. Het bestaan van deze intelligente ontwerper is echter geen onderwerp van studie van de natuurwetenschap: deze onttrekt zich aan de zintuigelijke waarneming en zijn bestaan is natuurwetenschappelijk dus niet te bewijzen.

Autonomie

De paus vervolgt: “ Hij [opnieuw: God] geeft de autonomie aan de wezens van het universum terwijl Hij ze tegelijkertijd verzekert van zijn constante aanwezigheid, leven gevend aan elke werkelijkheid. Zo heeft de schepping zich gedurende eeuwen en eeuwen, millennia en millennia, totdat zij datgene wat wij nu kennen zou worden”. Interessant aan deze passage is de plaats die de autonomie wordt toebedeeld. Indien er in de evolutie van het leven een plaats weggelegd is voor ‘toevallige mutaties’ die vervolgens het voorwerp zijn van ‘natuurlijke selectie’ en het overleven van de meest aangepaste soorten (survival of the fittest), dan is het God die de kosmos die betrekkelijke autonomie geschonken heeft. Voeg daarbij de eerder genoemde ‘innerlijke wetmatigheden’ op grond waarvan de levenloze en levende materie zich ontwikkelt, dan komt je tot een ‘mechanisme’ dat evolutie mogelijk maakt, niet zonder God maar juist dankzij God. God is “geen demiurg of een tovenaar, maar een Schepper, die leven geeft aan alle soorten. Het begin van de wereld is niet het werk van de chaos die aan een ander zijn oorsprong dankt, maar is afgeleid van een hoger principe dat schept uit liefde.”

Wonder

Met deze visie bevestigt paus Franciscus de gedachte die ook zijn voorgangers en de gehele kerkelijk traditie kenmerkt: om ons bestaan volledig te begrijpen volstaat een louter natuurlijke verklaring niet. Het moge zo zijn dat wij het ontstaan van soorten, ook van de mens, biologisch kunnen beschrijven: diezelfde evolutie van het leven verraadt een doelgerichtheid, een toename in complexiteit en in intelligentie onder soorten, die – ook al spelen toevallige mutaties en natuurlijke selectie een rol, niet volledig door toeval te verklaren is. Het enkele feit dat er biologische evolutie zou hebben plaats gevonden, dat soorten uit primitieve soorten zouden zijn ontstaan, dat nieuwe en steeds ingewikkeldere eigenschappen in de geschiedenis van het leven zich hebben voorgedaan, verraadt een werking van de levende natuur die niet slechts natuurlijke oorzaken kan hebben. Hoe de levende natuur kan evolueren is dan ook binnen de biologie nog een groot raadsel. Na Darwin is er de Moderne Synthese gekomen, waar in de klassieke genetica van Mendel en de moderne moleculaire genetica zijn opgenomen en vandaag werkt men aan de ‘Extented Evolutionary Synthesis’, die de werking van evolutionaire processen ook mede verklaard door ‘epigenetische’ processen (zoals gen-expressie) en ook door ecologische factoren. Indien de wetenschap het biologische proces van evolutie van leven volledig zou weten op te helderen, dan blijft het ‘een wonder’ dat de natuur hiertoe in staat is, dat het gebeurt, dat het ‘niet niet gebeurt’. Indien er geen goddelijke verklaring voor leven en de evolutie daarvan nodig zou zijn, geen intelligente oorzaak die tegelijk ook doel van de evolutie is, dan zouden we een volstrekt richtingloos en chaotisch leven verwachten, zo er al levende materie zou zijn, zo er al materie in ruimte en tijd zou zijn.

Pausen

Een bijzondere plaats neemt natuurlijk de schepping van de mens in binnen deze discussie. Johannes Paulus II, die de evolutietheorie ‘meer dan een hypothese’ noemde, benadrukte tegelijk ook het ‘ontologische’ verschil tussen mens en dier: het ‘wezenlijke’ verschil tussen menselijk en dierlijk leven. Pius XII was hem in 1950 voorgegaan, door te insisteren op de directe schepping van de menselijke ziel door God. De mens verraad een geestelijke capaciteit, die in het leven op aarde hem al zodanig anders doet zijn dan de dieren, met zelfbewustzijn, een veel hogere intelligentie, een vrije wil: dat alleen op die grond al een bijzondere scheppingshandeling van God bij iedere conceptie en dus ook bij de veronderstelde evolutie van ‘hominiden’ naar de eerste mensen verondersteld moet worden. Voegen we daarbij de menselijke capaciteit om God te kennen en de dood te overleven, dan wordt het onzinnig om nog aan Gods bestaan en scheppend handelen te twijfelen. Het probleem is echter dat die laatste eigenschappen zich wetenschappelijk niet laten bewijzen. Geestelijke eigenschappen van mensen zijn immers geen voorwerp van studie van de natuurwetenschappen. Dat betekent op geen enkele manier dat deze eigenschappen onbestaand zijn en dat de mens ten onrechte over God spreek en op een leven na de dood hoopt.

Big Bang

Paus Franciscus heeft zich ook uitgesproken over de ‘Big Bang’, de theorie van de Belgische priester-astronoom George Lemaître, die op grond van het uitdijen van het heelal tot de conclusie kwam dat het heelal ooit vanuit een heet punt met een oneindig grote dichtheid ontstond, als het ware ‘uit het niets’, in die zin dat materie, energie maar ook ruimte en tijd begonnen te bestaan. Paus Pius XII reageerde door te zegen dat dit het scheppingsverhaal leek te bevestigen, waar gezegd wordt dat God ‘in het begin’ hemel en aarde schiep. Maar Lemaître wilde niet dat de paus voorbarige conclusie trok: zijn bevindingen waren van astronomische aard, niet van theologische aard: die zaken wilde hij toch goed van elkaar onderscheiden. Zij werden het er over eens dat de Big Bang theorie en het begin van Genesis 1 niet met elkaar in strijd waren. En tot op de dag van vandaag is de Big Bang theorie het heersende wereldbeeld: 13,8 miljard jaar geleden zou ons universum begonnen zijn te ontstaan. Of dat ook werkelijk ‘uit het niets’ was wordt nog wel door astronomen aangevochten, maar wat er aan tijd, ruimte, materie en energie vooraf gegaan zou zijn, lijkt voor de natuurwetenschapper toch echt een onoplosbare vraag: hun wetenschappelijke activiteit veronderstelt immers het reeds bestaan van die dingen. De hedendaagse christelijke filosofie zegt dan: iets dat begint te bestaan moet een oorzaak hebben, en die oorzaak zou wel eens ‘God‘ kunnen zijn. Daarbij wordt het feit dat volgens de christelijke theologie God zich permanent openbaart in de natuur en op een bijzondere manier in de geschiedenis van de mensheid, vooral in de persoon van Jezus Christus, nog buiten beschouwing gelaten.

Verantwoordelijkheid

In het vervolg van zijn toespraak gaat de paus nog in op de bijzondere verantwoordelijkheid van de wetenschapper, als vrije mens naar Gods beeld geschapen. “Hij [God] maakt hem [de mens] verantwoordelijk voor de schepping, opdat hij er ook over zou heersen, opdat hij haar zou ontwikkelen en zo tot aan het einde der tijden. Daarom moet de wetenschapper en vooral de christelijke wetenschapper zich vragen stellen over de toekomst van de mensheid en de aarde, en als vrij en verantwoordelijk wezen deelnemen aan haar voorbereiding, haar behoud en de risico’s voor het natuurlijk en menselijk milieu wegnemen.” In navolging van Benedictus XVI refereert de paus hiermee aan de ‘humane ecologie’, een zorg voor het milieu die de mens centraal stelt in de levende natuur, dus geen bescherming van elk menselijk keven zonder bekommernis om het milieu, de biodiversiteit, bedreigde diersoorten, maar ook geen ‘ecologisme’ zonder de beschermwaardigheid van elk menselijk leven te verdedigen. “Maar tegelijk moet de wetenschapper bewogen worden door het vertrouwen dat de natuur in zich verbergt, in haar evolutieve mechanismen, de vermogens die raken aan de intelligentie en de vrijheid te ontdekken en te handelen om een ontwikkeling te bereiken die past in het plan van de Schepper. Het menselijk handelen, ook al is het beperkt, heeft deel aan de macht van God en is in staat een wereld te bouwen die aangepast is aan zijn tweevoudige leven, lichamelijk en geestelijk, een menselijke wereld voor alle menselijke wezens en niet voor een geprivilegieerde groep of klasse. Die hoop en dat vertrouwen in God, Auteur van de natuur, en in de vermogens van de menselijke geest, kunnen de onderzoeker een nieuwe energie geven en een diepe sereniteit. Maar het is ook waar dat het menselijk handelen, wanneer zijn vrijheid autonomie wordt vernietigt hij het geschapene en neemt de mens de plaats in van de Schepper. Dat is een grote zonde tegen God de Schepper.”

Serieus

Met deze niet mis te verstane lessen heeft paus Franciscus in deze toespraak tot zijn wetenschappelijk adviesorgaan aangetoond hoezeer de Kerk de wetenschappen, in het bijzonder de evolutiebiologie en de kosmologie, serieus neemt. Dat is een welkom woord daar waar mensen, met name de aanhangers van de ‘ID-beweging’, de metafysische notie van ‘intelligent ontwerp’ nogal eens verwarren met de beoefening van de natuurwetenschap. Biologie en andere natuurwetenschappen doen – als het goed is – geen metafysische uitspraken omdat die niet tot de competentie van de wetenschap behoren. Dat betekent niet dat metafysische verklaringen geen waarde hebben en de katholieke filosofische traditie verdedigt dan ook de notie van ‘intelligent ontwerp’, zonder echter van de wetenschap te verwachten dat deze haar aantoont. Helaas worden evolutiebiologie en ‘intelligent ontwerp’ nogal eens tegen over elkaar geplaatst, waar dus geen enkele reden voor is zolang schoenmakers bij hun leest blijven: biologen bij de biologie, filosofen en theologen bi hun vakgebieden, om dan te bezien hoe de verschillende inzichten zich tot elkaar verhouden. Voorlopig ziet het er naar uit dat God ontwerpt door middel van een evolutionair biologisch proces, waarbij Hij vanaf het begin en altijd, tot aan het einde der tijden, scheppend en herscheppend aanwezig is en het leven bezielt, en de mens voorziet van een onsterfelijke ziel. Creationisme is evenmin te verdedigen: we mogen God van paus Franciscus niet reduceren tot een tovenaar.

Vincent Kemme

Dit bericht is geplaatst in 1. Biologie & Geloof, Blog, Kosmologie & Geloof, Wetenschap & Geloof met de tags , , , , , , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.