Vaticaan geeft groen ligt voor genetisch gemodioficeerde orgaismen

vatican01

BRUSSEL (KerkNet/New Scientist/Cathnews) – Volgens ‘New Scientist’ heeft het Vaticaan tijdens een seminarie in Rome zijn zegen gegeven over genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s), om een dam op te werpen tegen de armoede en de honger in de wereld. In het verleden stelde Rome zich eerder afzijdig of zelfs afwijzend op. Bovendien verwierp een denktank van de Verenigde Naties de gewassen vorig jaar nog als oplossing voor de honger in de wereld.

Het seminarie vond plaats op initiatief van de Pauselijke Academie voor Wetenschappen. Volgens de deelnemers van het seminarie kunnen de gewassen voedselzekerheid en -veiligheid, evenals een betere gezondheid bieden. Zij zijn ook duurzamer voor het milieu. Maar er waren ook negatieve stemmen. Sommigen waarschuwden voor een nog grotere machtsgreep van de multinationals op de economie van het Zuiden door deze technologie. Bovendien krijgen, door de strikte regels, vaak alleen de grote multinationals de nodige vergunningen.

Geplaatst in Wetenschap & Geloof | Een reactie plaatsen

Vaticaan publiceert historisch-kritische uitgave proces Galileo Galilei

galileo_galilei
BRUSSEL (KerkNet/Kathpress) – Naar aanleiding van het ‘Jaar van de Astronomie’ heeft het Vaticaan een historisch-kritische uitgave gepubliceerd van de procesakten van de zaak Galileo Galilei. Het boek bevat ook twintig, niet eerder gepubliceerde documenten uit de archieven van het Heilig Officie, voorganger van de Congregatie voor de Geloofsleer. Ook de historische context waarin die moeten bestudeerd worden, wordt in het boek toegelicht.

De documenten dateren allen van 1616, het jaar waarin de dominicaan Tommaso Caccini de wetenschapper aanklaagde, tot 1741. Dat is het jaar waarin paus Benedictus XIV de bouw toestond van een grafmonument in de Heilig Kruisbasiliek in Firenze.

De Italiaanse natuurkundige Galileo Galilei (1564-1642) keek vierhonderd jaar geleden voor het eerst met een telescoop naar de hemel. Daarmee gaf hij de aanzet tot een nieuw wetenschappelijk tijdperk. Later viel hij in ongenade bij de katholieke Kerk wegens zijn stelling dat de zon en niet de aarde in het centrum van het heelal staat. Pas in 1992 schonk paus Joannes Paulus II eerherstel, nadat een onderzoekscommissie van het Vaticaan zich verdiept had in het geval Galileo Galilei.

De jezuïet en astronoom George Coyne verklaarde tegenover Radio Vaticaan dat de zaak Gailileo met de publicatie van dit boek nu afgehandeld is. “De katholieke Kerk leverde met drie decennia historisch onderzoek van de processen tegen de wetenschapper haar bijdrage.” Ter verdediging voegt Coyne eraan toe dat in de tijd ook in niet-kerkelijke kringen vele misverstanden bestonden met betrekking tot de natuurwetenschappen, die nog maar in hun kinderschoenen stonden. Van een doorgedreven Bijbelexegese was in die tijd al helemaal geen sprake.

Geplaatst in Wetenschap & Geloof | Een reactie plaatsen

Symbiogenese als mechanisme voor evolutie

margulis. Over het ontstaan van leven en van de vele soorten die we op aarde kennen blijven wetenschappers speculeren. Darwin stelde in zijn Origin of species dat door toevallige mutaties en natuurlijke selectie de best aangepaste levensvormen overleefden en dat daarmee het mechanisme van evolutie beschreven is. Die theorie, die niet meer dan een theorie is waarvoor géén bewijzen bestaan, is door velen als onvoldoende gekwalificeerd om het gehele ontstaan van het biologische leven zoals we dat nu kennen te verklaren. Eén alternatief geluid is dat van de Amerikaanse biologe Lynn Margulis. Zou houdt het er op dat complexere levensvormen ontstaan zijn door symbiose van eenvoudiger levensvormen. De eukaryotische cel zou ontstaan zijn door een samengaan van verschillende soorten van bacteriën.

Lees verder

Geplaatst in Evolutie & Schepping | Een reactie plaatsen

Kosmologie en fundamentele natuurkunde en geloof: de visie van Johannes Paulus II

popejp1_wideweb__470x339,0

MOGE DE WIJSHEID VAN DE MENSHEID ALTIJD HET WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK BEGELEIDEN

Fragmenten uit de toespraak van paus Johannes Paulus II tot de Pauselijke Academie van Wetenschappen op  3 oktober 1981

Na een inleidend woord zegt de paus:

2. Gedurende deze studieweek buigt u zich over het probleem van de ‘Cosmologie en fundamentele natuurkunde’ met de deelneming van geleerden uit heel de wereld, van de twee Amerika’s tot Europa en China. Dit thema staat in verband met de onderwerpen die reeds door de Pauselijke Academie van Wetenschappen zijn behandeld in de loop van haar aanzienlijke geschiedenis. Ik wil hier spreken van de zittingen over de microseismen, over de sterrenbevolking, over de kosmische stralingen, over kernen van de melkwegen, zittingen die plaats hadden onder het voorzitterschap van pater Gemelli, de heer Lemaitre en ook van pater O’Connel aan wie ik mijn hartelijkste wensen richt en de Heer vraag hem bij te staan in zijn beproeving met de gezondheid.

De cosmogonie en de cosmologie hebben altijd een grote belangstelling gewekt bij de volkeren en in de godsdiensten. De bijbel zelf spreekt over het ontstaan van het heelal en haar samenstelling, niet om ons een wetenschappelijke verhandeling te verschaffen, maar om nauwkeurig de juiste verhoudingen van de mens met God en met het heelal uit te drukken. De heilige Schrift wil eenvoudig verklaren dat de wereld door God is geschapen, en om deze waarheid te leren drukt zij zich uit met de bewoordingen van de cosmologie welke in gebruik was in de tijd van de schrijver. Het gewijde boek wil bovendien aan de mensen doen weten, dat de wereld niet is geschapen als zetel van de goden, zoals andere cosmogenieën en cosmologieën leren, maar dat hij is geschapen in dienst van de mens en tot glorie van God. Elke andere leer over het ontstaan en de samenstelling van het heelal is vreemd aan de bedoelingen van de bijbel: deze wil niet leren hoe de hemel is gemaakt, maar hoe men in de hemel komt. Elke wetenschappelijke hypothese over het ontstaan van de wereld, zoals die van een oeratoom waaruit het geheel van het fysieke heelal zou voortvloeien, laat het probleem betreffende het begin van het heelal open. De wetenschap kan uit zichzelf een dergelijke kwestie niet oplossen: dit weten van de mensen moet zich verheffen boven de natuurkunde en de astrofysica en wat de metafysica wordt genoemd; het weten moet vooral komen van de openbaring van God.

Dertig jaar geleden drukte mijn voorganger paus Pius XII zich op 22 november 1951 aldus uit, toen hij over het probleem van het ontstaan van het heelal sprak tijdens de studieweek over het probleem van de microseismen welke was georganiseerd door de Pauselijke Academie van Wetenschappen:

‘Tevergeefs verwacht men hier een antwoord van de natuurwetenschap, die van haar kant overigens loyaal verklaart voor een onoplosbaar raadsel te staan. Het is waar: men zou daarmee ook te veel van de natuurwetenschap vragen; doch van de andere kant is het ook zeker, dat de in wijsgerige bespiegelingen ervaren menselijke geest dieper tot het vraagstuk doordringt. Ontegenzeglijk voelt een verlichte geest, verrijkt met de moderne wetenschappelijke kennis, zich bij het wikken en wegen van dit vraagstuk, zo dit sereen geschiedt, gedwongen de kring te doorbreken van een totaal onafhankelijke en autotochtone materie – van een materie die ongeschapen zou zijn of zichzelf zou hebben geschapen – om op te stijgen tot een scheppende Geest. Met dezelfde klare en kritische blik, waarmede hij de verschijnselen waarneemt en beoordeelt, ziet en ontdekt hij daarin het werk van een scheppende Almacht, waarvan de kracht, in beweging gebracht door een machtig, milliarden jaren geleden door de scheppende Geest uitgesproken ‘fiat’, uitging over het universum en in een daad van edelmoedige liefde de van energie overvolle materie tot bestaan riep’

3. Ik verheug me zeer, heren academici, over het thema dat u hebt gekozen voor uw voltallige zitting welke vandaag zelf begint: ‘De weerslag van de moleculaire biologie op de samenleving’. Ik waardeer de voordelen die voortvloeien – en die nog kunnen voortvloeien – uit de studie en de toepassingen van de moleculaire biologie, aangevuld door de andere wetenschappen zoals de genetica en haar technologische toepassing in de landbouw en de industries en ook zoals voorzien wordt, voor de behandeling van verschillende ziekten, waarvan sommige van erfelijke aard zijn. Ik heb een vast vertrouwen in de wetenschappelijke wereldgemeenschap en op een heel bijzondere wijze in de Pauselijke Academie van Wetenschappen, dat juist dank zij haar de vooruitgang en de biologische onderzoekingen, evenals overigens alle ander wetenschappelijk onderzoek en zijn technologische toepassing, zullen worden volbracht in het volle respect voor de morele normen met waarborging van de waardigheid van de mensen, hun vrijheid en hun gelijkheid. Het is noodzakelijk, dat de wetenschap altijd samengaat en wordt beheerst door de wijsheid welke tot het blijvend geestelijk erfgoed van de mensheid behoort en welke wordt bezield door het plan van God dat in de schepping is gegrift alvorens vervolgens door zijn woord te worden verkondigd.

Een bezinning welke door de wetenschap en de wijsheid van de wetenschappelijke wereldgemeenschap wordt geïnspireerd moet de mensheid voorlichten over de gevolgen – goede en slechte – van het wetenschappelijk onderzoek en vooral welke de mens betreft, opdat men zich enerzijds niet vastlegt op anticulturele standpunten die de vooruitgang van de mensheid vertragen en anderzijds niet schenden wat voor de mens het meest kostbaar is: de waardigheid van zijn persoon die bestemd is voor een echte vooruitgang in de samenhang van zijn lichamelijke, verstandelijke en geestelijke eenheid.

4. Een ander onderwerp heeft deze dagen de aandacht vastgehouden van sommigen onder u, uitstekende geleerden uit verschillende delen van de wereld, die door de Pauselijke Academie van Wetenschappen zijn bijeengeroepen: dat van de parasitaire ziekten die de armste landen van de wereld treffen en een ernstige belemmering zijn voor de ontwikkeling van de mens in het geëvenredigde kader van fysiek, economisch en geestelijk welzijn. De inspanningen om zoveel mogelijk de plagen uit te bannen die door de parasitaire ziekten in een groot deel van de mensheid worden teweeggebracht, zijn onafscheidelijk van die welke moeten worden ondernomen voor de sociaal-economische ontwikkeling van dezelfde bevolkingen. De mensen hebben normaal een voldoende gezondheid nodig en een minimum aan materiële goederen om waardig volgens hun menselijke en goddelijke roeping te kunnen leven. Daarom keerde Christus Jezus zich met een oneindige liefde tot de zieken en gebrekkigen, en heeft Hij ettelijke ziekten waarmee u zich in deze dagen hebt beziggehouden op wonderbare wijze genezen.

Moge de Heer de activiteit inspireren en schragen van de geleerden en medici die hun onderzoek en hun beroep wijden aan de bestudering en de nood van de menselijke gebrekkigheden, vooral van de meest ernstige en meest vernederende!

5. Naast het onderwerp van de parasitaire ziekten heeft de academie het probleem aangeroerd van een plaag van catastrofale omvang en ernst welke de gezondheid van de mensheid zou kunnen treffen, wanneer een kernconflict zou uitbreken. Behalve de dood van een groot deel van de wereldbevolking, zou een kernconflict onberekenbare gevolgen kunnen veroorzaken voor de gezondheid van de huidige en toekomstige generaties. De multi-disciplinaire studie welke u op het punt staat te voltooien zal niet kunnen nalaten voor de staatshoofden een beroep op hun onmetelijke verantwoordelijkheid te vormen en in heel de mensheid een steeds brandender dorst te veroorzaken naar eendracht en vrede: dit verlangen komt uit het diepste van het menselijk hart, en eveneens uit de boodschap van Christus die is gekomen om de vrede te brengen aan de mensen van goede wil.

Krachtens mijn universele zending wil ik me nogmaals de vertolker maken van het recht van de mens op rechtvaardigheid en vrede, en van de wil van God die alle mensen gered wil zien. En ik hernieuw de oproep welke ik in Hiroshima op 25 februari jongstleden heb gedaan: ‘Besluiten wij hier en nu plechtig nooit meer oorlog toe te laten, of zelfs te zoeken, als middel om conflicten op te lossen! Beloven wij onze medemensen onvermoeibaar te werken aan de ontwapening en de uitbanning van alle atoomwapenen! Laten wij geweld en haat vervangen door wederzijds vertrouwen en solidariteit’. 2

6. Onder de inspanningen die voor de vrede van de mensen moeten worden ondernomen, is die welke voor alle volkeren energie wil waarborgen, welke noodzakelijk is voor hun vreedzame ontwikkeling. De academie heeft zich tijdens de studieweek van het afgelopen jaar met dit probleem beziggehouden. 3 Ik ben blij vandaag de gouden medaille van Pius XI te kunnen overreiken aan een geleerde die op een aanzienlijke wijze door zijn onderzoek op het gebied van de foto-chemie heeft bijgedragen aan het benutten van de zonenergie. Het betreft professor Jean-Marie Lehn van het Collège de France en van de universiteit van Straatsburg, aan wie ik mijn hartelijke gelukwensen aanbied.

Aan u allen, heren, richt ik mijn oprechte wensen voor het werk dat u zult verrichten in het wetenschappelijk onderzoek. Ik bid de Almachtige God u te zegenen, uzelf, uw gezinnen, degenen die u dierbaar zijn, uw medewerkers, en heel de mensheid waarvoor u en ik, langs verschillende maar elkaar kruisende wegen, de zending moeten volbrengen welke ons door God is toevertrouwd.

© Archief van de Kerken, 37e jrg (1982) nr. 6

Geplaatst in Kosmologie & Geloof | Een reactie plaatsen

Bewijzen van het bestaan van God volgens paus Johannes Paulus II

PausIedereen vraat zich wel eens af of God bestaat. Paus Johannes Paulus II heeft er in 1985 in zijn catechese over de geloofsbelijdenis van de katholieke kerk het volgende antwoord op gegeven.

1. Wanneer men ons vraagt: “Waarom gelooft gij in God?”, dan is het eerste antwoord dat van ons geloof: God heeft zich aan de mens geopenbaard; Hij is de mens tegemoet gekomen. De hoogste openbaring van God hebben we ontvangen in Jezus Christus, de mens geworden God. Wij geloven in God omdat Hij zich heeft doen kennen als het Opperste Wezen, als de grote ‘Zijnde’.

Maar dat geloof in een God die zich openbaart, steunt ook op verstandelijke argumenten. Bij enig nadenken zien we in dat het ons niet ontbreekt aan bewijzen voor het bestaan van God. Die bewijzen werden door denkers uitgewerkt in de vorm van filosofische bewijsvoeringen, door de samenhang van een onweerlegbare logica. Maar die bewijzen worden ook aangeboden in een eenvoudiger vorm, zodat ze verstaanbaar zijn voor ieder die zoekt naar de zin van de wereld die hem omringt.


Wetenschappelijke bewijzen

2. Als we spreken over bewijzen voor het bestaan van God moeten we er de nadruk op leggen, dat het dan niet gaat om bewijzen van wetenschappelijke en experimentele aard. In de moderne betekenis van het begrip hebben alleen zintuiglijk waarneembare feiten waarde als wetenschappelijke bewijzen, want alleen dáár kan men gebruik maken van instrumenten voor opzoekingen en controle waarvan de moderne wetenschap zich bedient. Het bestaan van God wetenschappelijk willen vaststellen zou een neerhalen van God betekenen tot het niveau van de schepselen van onze wereld, zodat we ons meteen methodologisch zouden vergissen met betrekking tot de persoon van God. De wetenschap moet haar beperkingen en onvermogen erkennen als het gaat om iets te weten over het bestaan van God: ze kan dat bestaan bevestigen noch ontkennen.

Maar dat betekent niet dat geleerden niet in staat zouden zijn door wetenschappelijke studie motieven aan te voeren voor een erkenning van het bestaan van God.

Als de wetenschap als zodanig niet in staat is, tot het Godsbestaan te komen, dan kan de geleerde, wiens wetenschappelijk denken zich niet alleen beperkt tot het tastbare in de wereld, toch redenen vinden die toelaten het bestaan te veronderstellen van een Wezen dat hem overstijgt. Vele geleerden hebben die ontdekking gedaan en vele doen dat nog steeds.

Wie met een open geest nadenkt over het ontstaan van de stoffelijke wereld, wordt ertoe gedwongen zich vragen te stellen in verband met de oorsprong. Wanneer we geconfronteerd worden met sommige gebeurtenissen, vragen we instinctief naar de oorzaken. Waarom zouden we ons dan geen vragen stellen in verband met het geheel van de schepselen en de fenomenen, zoals we die in de wereld ontdekken?

De opperste oorzaak

3. Bij een wetenschappelijke hypothese als bijvoorbeeld die van de uitdeining van het heelal, rijst het probleem in zijn volle dimensie; als het heelal in voortdurende ontwikkeling en uitbreiding is, moet men dan niet in de tijd kunnen terugkeren tot het punt dat men ‘beginpunt’ zou kunnen nemen, het moment waarop die wording in gang werd gezet? Die principiële vraag kan men niet ontwijken, welke ook de aanvaarde theorie in verband met het ontstaan van het heelal is. Dat heelal, dat in voortdurende beweging is, roept inderdaad de vraag op naar een oorzaak waarin het zijn ontstaan vindt, die het zijn beweging geeft en zonder ophouden in stand houdt. Bij ontbreken van een hogere oorzaak blijft de wereld en iedere bestaande beweging ‘zonder verklaring’ en ‘onverklaarbaar’; en ons verstand blijft onbevredigd. De menselijke geest kan alleen maar een antwoord op die vragen vinden, als hij een hoger wezen aanvaardt, dat de wereld vanuit zijn kracht geschapen heeft en voortdurend in stand houdt.

4. De noodzaak om een hogere oorzaak te aanvaarden, wordt nog dringender, wanneer men oog heeft voor de volmaakte planning die de wetenschap altijd verder ontdekt in de structuur van de materie. Het menselijk verstand spant zich in en tracht met grote moeite de opbouwen de krachten in de stofdeeltjes zelf te ontdekken. Is het dan niet normaal, dat men als het ware gedreven wordt de oorsprong te zoeken in een superieur verstand, dat alles ontworpen heeft? Tegenover de wonderen van de onmetelijk kleine wereld van het atoom en de oneindig grote wereld van de kosmos voelt de geest van de mens zich totaal overstegen in zijn mogelijkheden tot scheppen, ja zelfs in zijn verbeelding; hij begrijpt dat een werk van zo’n kwaliteit en omvang een Schepper vereist, wiens wijsheid elke maat overstijgt, wiens macht oneindig is.

Interne finaliteit

5. Alle onderzoekingen in verband met het leven leiden naar eenzelfde besluit. De evolutie van de levende wezens, waarvan de wetenschap de verscheidene fasen tracht te omschrijven en het ontwikkelingsproces te doorzien, vertoont een intern finalisme waarvoor men alleen maar in bewondering kan staan. Die doelgerichtheid oriënteert de levende wezens in een richting waarvan zijzelf de bewerkers noch de oorzaak kunnen zijn. Wij moeten geloven in een Geest die er de ontwerper en de schepper van is.

De geschiedenis van de mensheid en ook het leven van elk menselijk wezen vertoont een doelgerichtheid die nog indrukwekkender is. Het is duidelijk dat de mens niet in staat is zelf de zin uit te leggen van alles wat hem overkomt; ook moet hij erkennen dat hij zijn eigen bestemming niet zelf in handen heeft. Niet alleen heeft hij zichzelf niet geschapen, maar ook heeft hij de loop der gebeurtenissen in zijn bestaan niet in handen. Toch is hij ervan overtuigd, een doel te hebben; hij tracht de aard van dat doel te ontdekken, en hoe het in zijn bestaan is geënt. Soms slaagt hij erin die verborgen doelmatigheid gemakkelijker waar te nemen, omdat ze duidelijker een samenloop van omstandigheden en gebeurtenissen weergeeft. Daardoor wordt de mens ertoe gedwongen, de soevereiniteit te beamen van Hem, die deze doelgerichtheid heeft geschapen en er richting aan geeft in het leven van de mens.

6. Tussen al de elementen in de schepping die ons dwingen de ogen naar Boven te richten, is er tenslotte nog de schoonheid.

“De hemel verkondigt de majesteit van God;
de dag heft zijn roep tot de dag
de nacht aan de nacht zegt de mare”
(Ps. 19, 1-2)

Ze manifesteert zich in de vele kunstwerken, in literatuur, muziek, schilderkunst en plastische kunsten. Die schoonheid vinden we ook in morele gedragingen: in goede gevoelens, in daden die bewondering afdwingen!

De mens is zich bewust van het feit, dat hij heel die schoonheid ‘ontvangt’, zelfs als hij er zelf toe bijdraagt om haar te verwezenlijken. Hij ontdekt en bewondert ze pas ten volle, als hij haar bron erkent, de transcendente schoonheid van God.

7. Tegenover al deze ‘aanwijzigingen’ voor het bestaan van God stellen sommigen de kracht (virtû) van het toeval of de eigen mechanismen van de materie. Echter, het spreken over toeval in een universum dat ons een zo complexe organisatie van elementen en een zo bewonderenswaardige doelgerichtheid in het leven presenteert, betekent het afwijzen van een onderzoek naar de verklaring van de wereld zoals ze aan ons verschijnt. In feite zou het gelijkstaan met het accepteren van effecten zonder oorzaak. Het gaat dan om een afschaffing (abdicazione) van het menselijk intellect, dat op die manier zou afzien (rinuncerebbe) van het denken en van het zoeken van oplossingen voor zijn problemen.

Ontelbare aanwijzingen dwingen dus de mens, die het heelal waarin hij leeft, zoekt te begrijpen, zijn blik naar de Schepper te richten. De bewijzen van het bestaan van God zijn talrijk en convergent. Ook tonen ze aan dat het geloof niet strijdig is met de menselijke intelligentie; integendeel, ze stimuleren tot nadenken en laten de mens toe, beter het ‘waarom?’ te begrijpen dat opwelt bij het observeren van de werkelijkheid.

Geplaatst in Wetenschap & Geloof | Een reactie plaatsen

Erfelijkheid en evolutietheorie: de visie van paus Pius XII

pius12

De visie van de katholieke kerk op de evolutietheorie kunnen we gedeeltelijk ook terugvinden in een toespraak tot de deelnemers aan het eerste internationale congres voor medische erfelijkheidsleer, gehouden in september 1953. ‘Het karakteristieke van uw wetenschap, waardoor zij zich onderscheidt van andere takken van biologie en geneeskunde, is haar jeugd. Maar niettegenstaande haar jeugd kenmerkt zij zich door een snelle ontwikkeling en door de ver reikende, men zou haast zeggen, vermetele doeleinden, die zij zich heeft gesteld’, aldus de paus in zijn inleiding. Reden voor de kerk om zich uit te spreken. In het gedeelte van de toespraak getiteld: ‘Stand van de moderne erfelijkheidsleer’ gaat de paus in op de evolutietheorie.

Lees verder

Geplaatst in Evolutie & Schepping | Een reactie plaatsen

De houding van de katholieke kerk tegenover de ‘positive’ wetenschappen, volgens paus Pius XII

pius12.jpg

Diverse pausen hebben zich uitgesproken over de houding van de kerk ten aanzien van de wetenschap. Daarbij onderscheidt men de Openbaringzoals de kerk die ontvangen heeft binnen de joods-christelijke traditie. Hier de visie van Paus Pius XWII in zijn rondzendbrief (encycliek) ‘Humanis Generis’ (1950): ‘over sommige vasle meningen die de grondslagen van de katholieke leer dreigen te ondermijnen’. In het eerste deel van de encycliek gaat hij in op tendenzen en meningen binnen de theologie. In het tweede deel op het onderwerp ‘kerk en filosofie’. In het derde deel komen de ‘positieve’ wetenschappen aan bod.

Houding van de Kerk tegenover feiten en hypothesen van de positieve wetenschappen

35. Ten slotte moeten wij nog iets zeggen over vraagstukken, die wel behoren tot de zogenaamde “positieve” wetenschappen, maar toch min of meer in verband staan met de waarheden van het christelijk geloof. Velen immers eisen nadrukkelijk, dat de katholieke godsdienst zoveel mogelijk rekening zal houden met die wetenschappen. Dit is zonder twijfel uitstekend, waar het gaat over werkelijk bewezen feiten; maar als het gaat over “hypothesen”, die de leer van de heilige Schrift of van de traditie raken, dan moet men hier gereserveerd tegenover staan, al hebben deze hypothesen dan ook min of meer een wetenschappelijke basis. Gaan echter dergelijke hypothesen rechtstreeks of zijdelings in tegen de geopenbaarde leer, dan’ moet men deze eis volstrekt afwijzen.

1. De biologische en antropologische wetenschappen
a. Het evolutionisme.

36. Daarom verzet het kerkelijk leergezag zich er niet tegen, dat de leer van het “evolutionisme” overeenkomstig de tegenwoordige stand van de menselijke wetenschappen en de theologie door voor- en tegenstanders onder de vakmensen nader wordt bestudeerd en bediscussieerd; wij bedoelen de evolutieleer, in zover zij het ontstaan van het menselijk lichaam uit reeds bestaande en levende stof nagaat, want het katholiek geloof verplicht ons te houden, dat de zielen onmiddellijk door God geschapen worden. Deze studie moet dan zo geschieden, dat de bewijzen voor beide meningen, namelijk van voor- en tegenstanders, met de vereiste ernst, kalmte en gematigdheid worden gewikt en gewogen; onder voorwaarde tevens, dat allen bereid zijn, zich te onderwerpen aan het oordeel van de Kerk, want zij heeft van Christus de taak gekregen, de heilige Schrift met bindend gezag te verklaren en de dogma’s van het geloof te beschermen.

Sommigen echter durven de grenzen van deze vrijheid van discussie te overschrijden; zij doen namelijk, alsof door de tot nu toe gevonden gegevens en de daarvan uitgaande redeneringen reeds als volkomen zeker zou zijn bewezen, dat het menselijk lichaam uit reeds bestaande en levende stof is ontstaan. Bovendien doen zij het voorkomen, alsof er in de bronnen van de openbaring niets zou te vinden zijn, dat in deze kwestie de grootste gematigdheid en voorzichtigheid eist.

b. Het polygenisme

37. Met betrekking echter tot een andere hypothese, namelijk het zogenaamde polygenisme, hebben de kinderen van de Kerk deze vrijheid volstrekt niet. Want de gelovigen mogen niet die mening aanhangen, waarvan de voorstanders beweren, ofwel, dat er na Adam hier op aarde echte mensen hebben bestaan, die niet door natuurlijke voortplanting van hem als stamvader van allen zijn voortgekomen, ofwel, dat Adam een zeker aantal stamvaders betekent. Het blijkt immers volstrekt niet, hoe deze opvatting is overeen te brengen met wat de bronnen van de geopenbaarde waarheid en de akten van het kerkelijk leergezag leren omtrent de erfzonde, die voortkomt uit de door één Adam werkelijk bedreven zonde, en die door de voortplanting op allen overgaat en in ieder mens als hem eigen aanwezig is.

2. De historische wetenschappen
a. De verklaring van de historische boeken van het Oude Testament, in het bijzonder van Genesis 1-11.

38. Zoals op het gebied van de biologische en antropologische wetenschappen, zo zijn er ook op dat van de historische wetenschap mensen, die zich niet storen aan de door de Kerk vastgestelde grenzen en voorgeschreven reserve. In het bijzonder valt hier een bepaalde methode van exegese te betreuren, die een al te vrije verklaring geeft van de historische boeken van het Oude Testament. De aanhangers van deze methode verdedigen zich ten onrechte met een beroep op de brief, die de pauselijke bijbelcommissie kortgeleden heeft gericht tot de aartsbisschop van Parijs. Deze brief immers wijst er nadrukkelijk op, dat de eerste elf hoofdstukken van Genesis wel niet strikt beantwoorden aan de methoden van geschiedschrijving van de grote Griekse en Latijnse geschiedschrijvers en de vakmensen van onze tijd, maar toch in een werkelijke zin, die de exegeten nader moeten bestuderen en omschrijven, tot het historisch genre behoren. De brief wijst er verder op, dat deze hoofdstukken in eenvoudige en beeldrijke taal, aangepast aan de mentaliteit van een weinig ontwikkeld volk, de voornaamste waarheden leren, die voor ons eeuwig heil noodzakelijk zijn, en daarnaast een populaire beschrijving geven van het ontstaan van de mensheid en het uitverkoren volk. Als nu de oude gewijde schrijvers iets hebben ontleend aan volksverhalen, (wat men kan toegeven), dan mag men toch nooit vergeten, dat zij dit gedaan hebben onder invloed van de goddelijke inspiratie en dat zij hierdoor bij het kiezen en beoordelen van die documenten tegen iedere dwaling werden gevrijwaard.

b. Waarheid en eenvoud van de heilige Schrift in tegenstelling met de mythologie.

39. Wat echter in de heilige Schrift is overgenomen uit volksverhalen, mag niet op één lijn worden gesteld met mythologieën en dergelijke, die meer de vrucht zijn van een teugelloze verbeelding dan van een streven naar waarheid en eenvoud. Dit streven is zó kenmerkend voor de heilige boeken, ook voor die van het Oude Testament, dat onze gewijde schrijvers duidelijk de meerderen blijken van de profane schrijvers uit de oudheid.

Tenslotte schrijft de paus een ‘vermaning aan de docenten

42. De docenten aan kerkelijke onderwijsinstellingen moeten weten, dat zij het hun opgedragen leerambt niet in goed geweten kunnen uitoefenen, als zij de doctrinaire punten, die wij hebben uiteen gezet, niet eerbiedig aanvaarden en er zich niet stipt aan houden bij hun onderwijs. Zij moeten de verschuldigde eerbied en onderwerping, die zij bij hun dagelijkse arbeid moeten tonen voor het leergezag van de Kerk, ook in de geest en het hart van hun leerlingen inprenten.

43. Zeker, zij moeten met alle kracht en inspanning de wetenschappen, die zij doceren, vooruit trachten te brengen; maar zij dienen ook de grenzen in acht te nemen, die wij hebben vastgesteld om de waarheid van het katholiek geloof en van de katholieke leer te beschermen. Laten zij de nieuwe vraagstukken, die door de moderne cultuur en ontwikkeling aan de orde zijn gesteld, met alle ijver bestuderen, maar ook met de nodige voorzichtigheid en reserve. Ten slotte, laten zij niet in een vals “irenisme” menen, dat men de andersdenkenden en dwalenden met succes tot de Kerk kan terugbrengen, als men niet eerlijk aan allen De volledige in de Kerk levende waarheid voorhoudt zonder enige misvorming of verminking.

Besluit.

De kerk onder leiding van Pius XII weerhoudt de wetenschap dus niet haar werk te doen en vooruitgang te boeken. Wel waarschuwt zij de wetenschap zich niet op lichte hypothesen te baseren, noch zaken te beweren die tegen de ‘geopenbaarde’ waarheid ingaan. Zo is de mens volgens de openbaring ontstaan uit één ouderpaar en daar wijkt de kerk niet vanaf. Ook verdedigt zij et historisch karakter van de eerste hoofdstukken van Genesis, ook al hoeft blijkbaar niet alles even letterlijk genomen te worden, gezien de tijd waarin de teksten geschreven zijn. De goddelijke inspiratie en de waarheden die er in staan blijven onverkort van kracht.

Biofides 14 mei 2009

Bron: rkdocumenten

Geplaatst in Wetenschap & Geloof | Een reactie plaatsen

De Katholieke Catechismus over de Schepping

creation

Wat zegt de katholieke kerk over het ontstaan van de zichtbare wereld? We kunnen daarvoor te rade gaan bij het geloofsboek van de katholieke kerk, de katholieke catechismus, een samenvatting van het gehele geloof van de kerk. Dit boek is uitgegeven in 1997 en geeft ons dus een recent beeld van hoe de Katholieke Kerk over dit onderwerp spreekt. De tekst die nu volgt is te vinden in het eerste van de vier delen van de catechismus dat handelt over de geloofsbelijdenis, dus de uiteenzetting van de inhoud van het katholiek-christelijke geloof.

1. God de Vader, schepper van hemel en aarde

Het eerste hoofdstuk van dat eerste deel van de catechismus gaat over het geloof in ‘God de Vader’. In artikel 1 gaat het dan meer specifiek over ‘de schepper van hemel en aarde’. Paragraaf 4 daarvan zegt:

279. “In het begin schiep God de hemel en de aarde” (Gen. 1, 1). Deze plechtige woorden staan aan het begin van de heilige Schrift. De geloofsbelijdenis neemt deze woorden weer op door God de almachtige Vader te belijden als “de Schepper van hemel en aarde”, “van al wat zichtbaar en onzichtbaar is” (Geloofsbelijdenis). Wij zullen daarom eerst spreken over de Schepper, vervolgens over zijn schepping en tenslotte over de zondeval. Hieruit is Jezus Christus, de Zoon van God, ons komen verlossen.

280. De schepping is het fundament van alle “heilzame raadsbesluiten van God”, “het begin van de heilsgeschiedenis”, die haar hoogtepunt heeft in Christus. Omgekeerd werpt het mysterie van Christus een beslissend licht op het mysterie van de schepping; het openbaart het doel met het oog waarop “God in het begin de hemel en de aarde schiep” (Gen. 1, 1) : vanaf het begin stond God de heerlijkheid van de nieuwe schepping in Christus voor ogen.

2. Schepping

Wat verstaat de katholieke kerk onder ‘schepping’ en hoe verhoudt zich dat tot de natuurweteschappelijke kijk op de kosmos en het leven? De catechismus stelt:

282. De catechese over de schepping is van kapitaal belang. Ze betreft de grondslagen zelf van het menselijk en christelijk leven: ze formuleert immers uitdrukkelijk het antwoord van het christelijk geloof op de elementaire vraag die mensen van alle tijden zich gesteld hebben: “Waar komen wij vandaan?” “Waar gaan wij heen?” “Wat is onze oorsprong?” “Wat is het doel?” “Waar komt alles wat bestaat vandaan en waar gaat het heen?” De twee vragen betreffende oorsprong en doel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ze zijn beslissend voor de zin en de richting van ons leven en handelen.

283. De vraag naar de oorsprong van de wereld en van de mens is het onderwerp van talrijke wetenschappelijke onderzoekingen die op schitterende wijze onze kennis omtrent de ouderdom en de dimensies van de kosmos, het ontstaan van de vormen van leven, het verschijnen van de mens verrijkt hebben. Deze ontdekkingen nodigen ons uit de grootheid van de Schepper des te meer te bewonderen, Hem dank te zeggen voor al zijn werken en voor het inzicht en de wijsheid die Hij wetenschappers en onderzoekers schenkt. Met Salomo kunnen dezen zeggen: “Hij zelf immers heeft mij gegeven betrouwbare kennis van wat bestaat, zodat ik de bouw ken van het heelal en de kracht van de elementen (…) want de wijsheid, de maakster van alles, heeft mij onderricht” (Wijsh. 7, 17-21).

284. De grote belangstelling die aan deze onderzoekingen wordt besteed, wordt nog sterk aangewakkerd door een kwestie van een andere orde, die het eigenlijke gebied van de natuurwetenschappen overstijgt. Het gaat er niet alleen om te weten, wanneer en hoe de kosmos feitelijk ontstaan is, noch wanneer de mens verschenen is, maar het gaat er veeleer om, te ontdekken wat de zin van een dergelijke oorsprong is: of dit ontstaan beheerst wordt door toeval, een blind lot, een anonieme noodzaak, of door een transcendent, intelligent en goed wezen, God genaamd. En als de wereld voortkomt uit de wijsheid en de goedheid van God, waarom is er dan het kwaad? Waar komt dit vandaan? Wie is er verantwoordelijk voor? Bestaat er een bevrijding van dit kwaad?

285. Vanaf het allereerste begin is het christelijk geloof betreffende de kwestie van de oorsprong geconfronteerd met antwoorden die afweken van het eigen antwoord. Zo vindt men in de oude godsdiensten en culturen talrijke mythen die betrekking hebben op de oorsprong. Sommige filosofen hebben gezegd dat alles God is, dat de wereld God is, of dat de wording van de wereld de wording van God is (pantheïsme): anderen hebben gezegd dat de wereld een noodzakelijke emanatie van God is, die uit deze bron stroomt en er weer naar terugkeert; weer anderen hebben het bestaan aangenomen van twee eeuwige beginselen, goed en kwaad, licht en duisternis, die in een voortdurende strijd gewikkeld zijn met elkaar (dualisme, manicheïsme); volgens enkele van deze opvattingen zou de wereld (althans de materiële wereld) slecht zijn, voortgekomen uit verval, een wereld die men dus dient af te wijzen of waaraan men voorbij moet gaan (gnosis); anderen geven toe dat de wereld door God geschapen is, maar op de manier van een horlogemaker die, toen hij haar eenmaal gemaakt had, haar aan haar lot overgelaten zou hebben (deïsme); anderen tenslotte, aanvaarden geen enkel transcendent beginsel van de wereld, maar zien er louter het spel in van een materie die altijd bestaan zou hebben (materialisme). Al deze pogingen getuigen van de bestendigheid en de universaliteit van de vraag naar de oorsprong. Dit zoeken is eigen aan de mens.

286. Het menselijk verstand heeft zeker het vermogen reeds een antwoord op de vraag naar de oorsprong te vinden. Het bestaan van God de Schepper kan immers met zekerheid gekend worden door zijn werken, dankzij het licht van de menselijke rede, zelfs al wordt deze kennis dikwijls verduisterd en vervormd door dwaling. Daarom komt het geloof het verstand versterken en verlichten in het juiste begrip van deze waarheid: “Geloof doet ons zien dat het heelal tot stand is gekomen door Gods woord, zodat het zichtbare ontstaan is uit het onzichtbare” (Heb. 11, 3).

287. De waarheid van de schepping is zo belangrijk voor het hele menselijke leven, dat God in zijn liefde, aan zijn volk alles heeft willen openbaren wat met betrekking hiertoe heilzaam is te kennen. Buiten de kennis die iedere mens van nature over de Schepper kan hebben, heeft God aan Israël het mysterie van de schepping geleidelijk geopenbaard. Hij die de aartsvaders uitverkoren heeft, die Israël uit Egypte heeft laten vertrekken en die door zijn verkiezing Israël geschapen en gevormd heeft, openbaart zich als degene aan wie alle volken van de aarde en heel de aarde toebehoren, als degene die als enige “de hemel en de aarde gemaakt heeft” (Ps. 115, 15; Ps. 124, 8; Ps. 134, 3).

289. Onder alle woorden van de heilige Schrift over de schepping nemen de eerste drie hoofdstukken van Genesis een unieke plaats in. Literair gezien kunnen deze teksten verschillende bronnen hebben. De geïnspireerde auteurs hebben ze aan het begin van de Schrift geplaatst, zodat ze in hun plechtig taalgebruik de waarheden over de schepping, haar oorsprong en haar doel in God, haar ordening en haar goedheid, de roeping van de mens en tenslotte het drama van de zonde en de heilsverwachting, verwoorden. Gelezen in het licht van Christus blijven deze woorden, binnen de eenheid van de heilige Schrift en binnen de levende Overlevering van de Kerk, de belangrijkste bron voor de catechese over de mysteries “van het begin”: schepping, zondeval en heilsbelofte.

3. Het mysterie van de schepping

1. God schept in wijsheid en liefde.

295. Wij geloven dat God de wereld heeft geschapen overeenkomstig zijn wijsheid. Ze is niet het product van een of andere noodzaak, van een blind lot of van het toeval. Wij geloven dat ze voortkomt uit de vrije wilsbeschikking van God, die de schepselen heeft willen laten delen in zijn wezen, wijsheid en goedheid. “Want Gij hebt het heelal geschapen: door uw wil ontstond het en werd het gemaakt” (Apok. 4, 11). “Hoeveel is het wat Gij gedaan hebt, Heer, en alles in wijsheid gemaakt” (Ps. 104, 24). “De Heer is bezorgd voor iedere mens, barmhartig voor al wat Hij maakte” (Ps. 145, 9).

2. God schept “uit het niet”

296. Wij geloven dat God geen behoefte heeft aan iets wat tevoren al bestond, noch aan enige hulp om te scheppen. De schepping is evenmin een noodzakelijk voortvloeisel (emanatie) van de goddelijke substantie. God schept in vrijheid “uit het niet”. Wat voor buitengewoons zou het geweest zijn, als God de wereld had geschapen uit materie die tevoren bestond? Als men een menselijk vakman materiaal geeft, dan maakt hij daarvan wat hij maar wil. Gods macht wordt echter hierin zichtbaar dat Hij uit het niet schept wat Hij maar wil.

297. De Schrift getuigt van het geloof in de schepping “uit het niet” als een waarheid vol belofte en hoop. Zo moedigt de moeder haar zeven zonen aan tot het martelaarschap: “Ik weet niet hoe jullie in mijn schoot gevormd zijn; niet ik heb jullie de levensadem geschonken, niet ik heb de bestanddelen waaruit ieder van jullie bestaat, tot een harmonisch geheel geordend, maar de Schepper van de wereld: Hij bewerkt het ontstaan van de mens, zoals Hij van alles de oorsprong is. Hij zal jullie in zijn barmhartigheid de levensadem teruggeven, omdat jullie omwille van zijn wet jezelf nu niet spaart (…). Ik smeek je, mijn kind, beschouw de hemel en de aarde met al wat ze bevatten en bedenk dat God dit alles uit het niet gemaakt heeft en dat ook het menselijk geslacht op dezelfde wijze is ontstaan”. (2 Makk. 7, 22-23.28).

298. Aangezien God uit het niet kan scheppen, kan Hij ook door de heilige Geest het leven van de ziel geven aan de zondaars door in hen een zuiver hart te scheppen en het leven van het lichaam aan de gestorvenen door de verrijzenis, Hij “die de doden levend maakt en wat niet bestaat in het aanzijn roept” (Rom. 4, 17). En aangezien Hij door zijn woord het licht in de duisternis heeft kunnen laten schijnen, kan Hij ook het licht van het geloof geven aan hen die het niet kennen.

3. God schept een geordende en goede wereld

299. Als God met wijsheid schept, dan is de schepping geordend: “Maar Gij hebt alles naar maat en getal en gewicht geordend” (Wijsh. 11, 20). Geschapen in en door het eeuwig Woord, “beeld van de onzichtbare God” (Kol. 1, 15), is ze bestemd voor en gericht op de mens als beeld van God, 10 zelf geroepen tot een persoonlijke band met God. Ons verstand kan, omdat het deel heeft aan het licht van het goddelijk intellect, begrijpen wat God ons zegt door zijn schepping, maar enkel met een grote inspanning en in een geest van nederigheid en respect ten opzichte van de Schepper en zijn werk. Voortgekomen uit de goddelijke goedheid heeft de schepping deel aan deze goedheid. De schepping is immers door God gewild als een geschenk aan de mens, als een erfenis die voor hem is bestemd en aan hem is toevertrouwd. De kerk heeft herhaaldelijk moeten verdedigen dat de schepping, de materiële wereld inbegrepen, van nature goed is.

4. God overtreft de schepping en Hij is erin tegenwoordig

300. God is oneindig veel groter dan al zijn werken. “Hoger dan de hemel reikt uw majesteit” (Ps. 8, 2), “zijn grootheid is niet te doorgronden” (Ps. 145, 3). Maar omdat Hij de hoogste en vrije Schepper is, eerste oorzaak van al wat bestaat, is Hij in het diepste innerlijk van zijn schepselen aanwezig. “Want door Hem hebben wij het leven, het bewegen en het zijn” (Hand. 17, 28). Volgens de woorden van de heilige Augustinus is Hij “dieper dan mijn diepste innerlijk en hoger dan het hoogste van mij”.

5. God houdt de schepping in stand en draagt haar

301. Bij de schepping laat God zijn schepsel niet aan zichzelf over. Hij geeft het niet alleen het zijn en het bestaan, maar Hij houdt het ook in stand op elk ogenblik van zijn bestaan. Hij geeft het de mogelijkheid om te handelen en brengt het naar zijn doel. Het erkennen van onze volledige afhankelijkheid van de Schepper is een bron van wijsheid en vrijheid, van vreugde en vertrouwen.

Want alles wat bestaat hebt Gij lief en Gij verafschuwt niets van wat Gij gemaakt hebt; ja, als Gij iets gehaat hadt, zoudt Gij het niet geschapen hebben. En hoe zou iets in stand zijn gebleven, als Gij het niet gewild hadt, of hoe zou iets behouden zijn, dat door U niet was geroepen? Gij spaart echter alles, omdat het van U is, Gij Heer, die al wat leeft bemint (Wijsh. 11, 24-26).

4. God voorziet

302. De schepping heeft haar eigen goedheid en volmaaktheid, maar ze is niet geheel voltooid uit de handen van de Schepper gekomen. Ze is geschapen in een staat van op-weg-zijn (“in statu viae”) naar een nog te verwachten, uiteindelijke voltooiing, waartoe God haar bestemd heeft. Wij noemen de beschikkingen waarmee God zijn schepping naar deze volmaaktheid leidt, goddelijke voorzienigheid.

303. Het getuigenis van de Schrift is unaniem in deze: de zorg van de goddelijke voorzienigheid is “concreet” en “onmiddellijk”; zij zorgt voor alles, van de kleinste dingen tot de grote gebeurtenissen in de wereld en de geschiedenis. De Schrift bevestigt met klem de absolute soevereiniteit van God in de loop van de gebeurtenissen: “De God van Israël is in de hemel, Hij handelt zoals Hij verkiest” (Ps. 115, 3); en van Christus wordt gezegd: “Als Hij opent, sluit niemand en als Hij sluit, opent niemand” (Apok. 3, 7); “In het hart van een man gaan veel plannen om, maar wat Jahwe besluit, dat komt tot stand” (Spr. 19, 21).

306. God is de soevereine Meester van zijn heilsplan. Maar om dit te verwezenlijken bedient Hij zich ook van de medewerking van zijn schepselen. Dit is geen teken van de zwakheid, maar van de grootheid en de goedheid van de almachtige God. Want God schenkt zijn schepselen niet alleen het bestaan, maar ook de waardigheid zelf te handelen, elkaars oorzaak en grondbeginsel te zijn en zo mee te werken aan de voltooiing van zijn heilsplan.

308. Met het geloof in God de Schepper is onlosmakelijk de waarheid verbonden dat God in elk handelen van zijn schepselen handelt. Hij is de eerste oorzaak die in en door de tweede oorzaken werkzaam is: “God is het immers die zowel het willen als het doen bij u tot stand brengt om zijn heilsplan te verwezenlijken” (Fil. 2, 13) Door deze waarheid wordt de waardigheid van het schepsel verre van verminderd, integendeel, ze verleent haar meer luister Door de macht, de wijsheid en de goedheid van God uit het niet geschapen, kan het schepsel niets, als het van zijn oorsprong is afgesneden, want “zonder de Schepper verzinkt het schepsel in het niet”; 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 36. §3, vert. uit Lat. en nog minder kan het zijn uiteindelijk doel bereiken zonder de hulp van de genade

5. Hemel en aarde

In paragraaf vijf wordt ingegaan op het begrip ‘hemel en aarde’; immers: God heeft niet alleen de zichtbare werkelijkheid geschapen zo gelooft de Kerk, ‘maar ook de wereld van de engelen’. In het tweede deel van deze paragraaf komen we dan uit bij het thema dat ook de evolutietheorie aangaat: de zichtbare wereld.

6. De zichtbare wereld

337. Het is God zelf die de zichtbare wereld, in al haar rijkdom, diversiteit en orde, geschapen heeft. De Schrift stelt het werk van de Schepper symbolisch voor als een opeenvolging van zes dagen van goddelijke “werkzaamheid” die eindigen met de “rust” van de zevende dag (Gen. 1, 1 – 2, 4). De gewijde tekst leert met betrekking tot de schepping waarheden, die door God voor ons heil geopenbaard zijn en die het mogelijk maken “het innerlijk wezen en de waarde van heel de schepping en haar gerichtheid op Gods eer te kennen” (Lumen Gentium 36).

338. Er bestaat niets wat zijn bestaan niet te danken heeft aan God als Schepper. De wereld is begonnen, op het moment dat ze door het woord van God uit het niet geschapen is; alle bestaande wezens, heel de natuur, heel de menselijke geschiedenis wortelen in deze oergebeurtenis: het is de geboorte zelf van de wereld zelf waarbij deze gevormd wordt en de tijd begonnen is.

339. Ieder schepsel heeft zijn eigen goedheid en volmaaktheid. Bij elk van de werken van de “zes dagen” wordt gezegd: “En God zag dat het goed was”. “Krachtens de aard van de schepping zelf bezitten de dingen hun eigen bestaan, hun waarheid en goedheid, hun eigen wetten en orde” (Gaudium et spes 36). De verschillende schepselen, volgens hun eigen wezen gewild, weerspiegelen op hun eigen wijze de oneindige wijsheid en goedheid van God. Daarom moet de mens de eigen goedheid van elk schepsel respecteren om een ongeordend gebruik van de dingen te vermijden, hetgeen een minachting van de Schepper is en rampzalige gevolgen met zich meebrengt voor de mens en zijn milieu.

340. De onderlinge afhankelijkheid van de schepselen is door God gewild. De zon en de maan, de ceder en het bloempje, de adelaar en de mus: het schouwspel van hun oneindige verscheidenheid en ongelijkheid betekent dat geen enkel schepsel aan zichzelf genoeg heeft. Zij bestaan slechts in onderlinge afhankelijkheid om elkaar wederzijds aan te vullen, ten dienste van elkaar.

341. De schoonheid van het heelal: de orde en de harmonie van de geschapen wereld volgen uit de verscheidenheid van de wezens en hun onderlinge verhouding. De mens ontdekt deze geleidelijk als natuurwetten. Die doen de geleerden verwonderd staan. De schoonheid van de schepping weerspiegelt de oneindige schoonheid van de Schepper. Zij moet inspireren tot respect en onderwerping van het verstand en de wil van de mens.

342. De hiërarchie onder de schepselen wordt uitgedrukt door de volgorde in de “zes dagen” die gaat van het minder naar het meer volmaakte. God bemint al zijn schepselen 5 en Hij zorgt voor ieder van hen, zelfs voor de mussen. Niettemin zegt Jezus: “Gij zijt meer waard dan een zwerm mussen” (Lc. 12, 7), of ook: “Wat betekent nu een schaap vergeleken bij een mens?” (Mt. 12, 12).

343. De mens is het hoogtepunt van het werk van de schepping. Het geïnspireerde verhaal brengt dit tot uitdrukking door de schepping van de mens duidelijk te onderscheiden van die van de andere schepselen. (Genesis 1, 26)

344. Er bestaat een solidariteit onder alle schepselen op grond van het feit dat ze alle dezelfde Schepper hebben en dat alle geordend zijn om Hem te verheerlijken.

Geprezen zijt Gij, Heer, met al uw schepselen
vooral zuster zon, die de dag is, en door wie Gij ons verlicht.
En zij is schoon en stralend met grote glans:
van U, Allerhoogste, is zij het zinnebeeld…
Geprezen zijt Gij, mijn Heer, om zuster water,
die zeer nuttig en nederig en kostbaar en rein is…
Geprezen zijt Gij, mijn Heer, om onze zuster, moeder aarde,
die ons onderhoudt en voedt
en verscheidene vruchten voortbrengt
samen met kleurrijke bloemen en gras.
Prijst en zegent de Heer en dankt Hem
en dient Hem in grote nederigheid.
(Sint Franciscus’ Zonnelied)

345. De sabbat – einde van de werkzaamheid van de “zes dagen”. De gewijde tekst zegt dat “God op de zevende dag het werk dat Hij verricht had, tot voltooiing bracht” en dat zo “de hemel en de aarde voltooid werden” en dat God op de zevende dag “rustte”: en dat Hij deze dag zegende en hem heilig maakte (Gen. 2, 1-3). Deze geïnspireerde woorden zijn rijk aan heilzaam onderricht:

346. In de schepping heeft God een fundament en duurzame wetten gelegd, waarop de gelovige vol vertrouwen kan steunen en die voor hem het teken en het onderpand zullen zijn van de onwankelbare betrouwbaarheid van Gods verbond. Van zijn kant zal de mens trouw moeten blijven aan dit fundament en zal hij de wetten die God daarin geschreven heeft, moeten respecteren.

347. De schepping is met het oog op de sabbat, en dus op de eredienst en de aanbidding van God, tot stand gebracht. De eredienst staat in de orde van de schepping geschreven. 10 “Niets boven Gods eredienst stellen” zegt de regel van de heilige Benedictus, waarmee de juiste volgorde van de menselijke beslommeringen aangegeven wordt.

348. De sabbat staat in het middelpunt van de Wet van Israël. Het onderhouden van de geboden is beantwoorden aan de wijsheid en de wil van God, zoals die tot uitdrukking komen in zijn scheppingswerk.

349. De achtste dag. Maar voor ons is een nieuwe dag opgegaan: de dag van Christus’ verrijzenis. De zevende dag voltooit de eerste schepping. Op de achtste dag begint de nieuwe schepping. Zo vindt het scheppingswerk zijn hoogtepunt in het grotere werk van de verlossing. De eerste schepping vindt haar betekenis en haar hoogtepunt in de nieuwe schepping in Christus, waarvan de glans die van de eerste overtreft.

7. De mens

“En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hem” (Gen. 1, 27). De mens heeft een unieke plaats in de schepping: hij is “als het beeld van God” (I); in zijn eigen wezen verenigt hij de geestelijke en de stoffelijke wereld (II); hij is geschapen “man en vrouw”; (III); God heeft hem in zijn vriendschap aangenomen (IV).

I. Als beeld van God

356. Van alle zichtbare schepselen is alleen de mens in staat zijn Schepper te kennen en lief te hebben;” 1 hij is “het enig schepsel op aarde dat om zichzelf door God is gewild”. 2 hij alleen is geroepen door kennis en liefde te delen in het leven van God. Hij is met dit doel geschapen en dit is de diepste grond van zijn waardigheid.

357. Omdat het menselijk individu is als het beeld van God, heeft het de waardigheid van een persoon: hij is niet alleen iets, maar ook iemand. Hij is in staat zichzelf te kennen, zichzelf te bezitten en zichzelf in vrijheid te geven en in contact te treden met andere personen, en hij is door genade geroepen tot een verbond met zijn Schepper, om aan Hem een antwoord van geloof en liefde te geven, dat niemand in zijn plaats kan geven.

II. “Eén naar lichaam en ziel”

362. De menselijke persoon, geschapen naar Gods beeld, is tegelijkertijd een lichamelijk en een geestelijk wezen. Het bijbelverhaal brengt deze werkelijkheid tot uitdrukking in een symbolisch taalgebruik, wanneer het zegt: “God boetseerde de mens uit stof, van de aarde genomen en Hij blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen.” (Gen. 2, 7) De mens is dus in zijn geheel door God gewild.

363. Dikwijls staat de term “ziel” in de heilige Schrift voor “het menselijk leven” of voor heel de menselijke persoon. Maar hij geeft ook aan wat het diepste wezen van de mens en het meest waardevolle in hem, en eveneens datgene waardoor hij in het bijzonder Gods beeld is: “ziel” betekent het geestelijk beginsel in de mens.

364. Het lichaam van de mens heeft deel aan de waardigheid van “het beeld van God”: het is een menselijk lichaam; juist omdat het bezield wordt door een geestelijke ziel en het de menselijke persoon die in zijn geheel bestemd is om in het lichaam van Christus de tempel van de Geest te worden: Als een eenheid van lichaam en ziel verenigt de mens in zich, juist door zijn lichamelijkheid, de elementen van de stoffelijke wereld, zodat deze door hem hun hoogtepunt bereiken en hun stem verheffen om in vrijheid de Schepper te prijzen. De mens mag dus zijn lichamelijk leven niet minachten, integendeel, hij moet zijn lichaam als door God geschapen en door Hem bestemd voor de verrijzenis op de laatste dag, waarderen en eerbiedigen.

365. De eenheid van lichaam en ziel gaat zo diep dat men de ziel als de “vorm” van het lichaam moet beschouwen, d.w.z. dankzij de geestelijke ziel is het uit stof bestaande lichaam een menselijk en levend lichaam; geest en stof zijn in de mens geen twee met elkaar verenigde naturen, maar hun eenheid vormt een natuur.

366. De Kerk leert dat iedere geestelijke ziel direct door God geschapen wordt: zij wordt niet “voortgebracht” door de ouders; de Kerk leert ons ook dat de ziel onsterfelijk is: zij vergaat niet na haar scheiding van het lichaam bij de dood en zij zal zich opnieuw met het lichaam verenigen bij de uiteindelijke verrijzenis.

367. Soms blijkt de ziel onderscheiden te worden van de geest. Zo bidt de heilige Paulus dat ons “hele wezen, geest, ziel en lichaam, moge ongerept bewaard zijn bij de komst van onze Heer” (1 Tess. 5, 23). De Kerk leert dat dit onderscheid geen dualiteit in de ziel invoert.

368. De geestelijke traditie van de Kerk legt ook de nadruk op het hart in de bijbelse zin van “binnenste” (Jer. 31, 33), waar de mens wel of niet voor God kiest.

Conclusie

Schepping is iets dat met God van doen heeft, een transcendent, boven de natuur staande, eeuwige, persoonlijke god. UIt het niets doet hij de zichtbare werkelijkheid ontstaan. De Bijbel schrijft daarover in beeldrijke taal. We hoeven het verhaal van de schepping in zes dagen van de katholieke kerk niet letterlijk te nemen, maar mogen het symbolisch begrijpen. Hierin wijkt het standpunt van de katholieke kerk dus duidelijk af van dat van de creationisten. Die schepping is niet louter door toeval ontstaan: er is sprake van wijsheid waarin deze geschapen is, ordening, schoonheid, in ontwikkeling, gericht op een doel. De mens geldt als ‘beeld van God’ als hoogtepunt van die schepping, niet iets maar iemand, met een onsterfelijke ziel.

Biofides, 14 mei 2009

Bron: rkdocumenten.nl

Geplaatst in Blog | Een reactie plaatsen

Jean-Michel Maldamé, specialist op het terrein ‘geloof & wetenschap’

Maldame

Jean-Michel Maldamé werd geboren in 1939 (Algiers) en is lid van de Dominicaanse Orde (Ordo praedicatorum) sinds 1960. Opgeleid in de wiskunde, filosofie en theologie is hij lector aan de Dominicain Studium in Toulouse, vervolgens hoogleraar theologie aan de Katholieke Universiteit van Toulouse, decaan van de Faculteit Wijsbegeerte en directeur van de arts-school en nu directeur of Institut de Recherches Interdisplinaires sur les Sciences.
Als specialist op het terrein van de dialoog tussen wetenschap en religie heeft Jean-Michel Maldamé tien persoonlijke of collectieve boeken en veel artikelen of hoofdstukken in collectieve boeken op zijn naam staan. Hij is tevens sinds 1997 lid van de Pauselijke Academie van Wetenschappen.

Zijn belangrijkste publicaties in verband met evolutiebiologie zijn: Evolutie et creation (2000), Science et Foi en quête d’Unité (2003), Creation et ProvidenceBible et science (2005), Le Peche originel (2008).

Geplaatst in Wetenschap & Geloof | Een reactie plaatsen

Boek doorprikt mythe over Galileo Galilei

galileo_galilei.jpgBRUSSEL (KerkNet/CNA/Cathnews) – De commissie belast met het onderzoek naar de zaak Galileo Galilei publiceert haar conclusies in het boek ‘Galileo en het Vaticaan’. Dat doorprikt de populaire mythe dat Galilei als een ketter door paus Urbanus VIII veroordeeld werd.

Kardinaal Paul Poupard, voorzitter emeritus van de Pauselijke Raad voor Cultuur: “Dit soort mythen blijven vaak eeuwenlang bestaan en zijn moeilijk uit te roeien. Tot op vandaag worden deze bizarre ideeën, waarvoor geen basis bestaat, verspreid. Het was belangrijk dat wij er een onderbouwd antwoord op formuleerden. De Kerk is geen vijand van de wetenschap.”

Mgr. Sanchez de Toca, vicesecretaris van de Pauselijke Raad voor de Cultuur, beklemtoont het belang van het werk van de commissie. Maar het is ook belangrijk dat vergissingen uit het verleden erkend en rechtgezet worden: “De rechters die Galileo destijds beoordeelden, vergisten zich niet alleen omdat zij dachten dat de aarde niet bewoog, maar ook omdat zij een oordeel uitspraken dat hun competentie te buiten ging. Zij dachten dat het Copernicaanse wereldbeeld, dat ook door Galileo verdedigd werd, het geloof van de gewone mens aan het wankelen bracht en daarom niet mocht onderwezen worden. Dat was een vergissing. Het is belangrijk dat ook dat erkend wordt.”

Paus Joannes Paulus II sprak in oktober 1992 een spijtbetuiging uit over de zaak Galileo.

Geplaatst in Kosmologie & Geloof, Wetenschap & Geloof | Een reactie plaatsen