Opstaan uit de dood…

Tijdens de uitzending van 1 mei 2012 van ‘Biofides’ bij Radio Maria België hebben we vanuit een rationeel standpunt – dat de wetenschapper eigen is – de opstanding uit de dood van Jezus Christus bekeken. De vrome christen die van dit geloofspunt overtuigd is zal dat misschien als overbodig voorkomen, maar niet iedereen in onze tijd is zo vroom en zelfs de gelovige vraagt zich wel eens af: hoe is het mogelijk! Zijn die verhalen wel betrouwbaar? Moeten we het niet eerder symbolisch opvatten dan letterlijk, lichamelijk, historisch? In deze uitzending proberen we daar aan de hand van degelijke auteurs en denkers uit de katholieke en evangelische traditie meer zicht op te krijgen. Dat levert een verassend stevig onderbouwd verrijzenisgeloof op. Dat kan bij de christen de laatste mogelijk nog bestaande twijfels wegnemen en ook voor twijfelaars, agnosten en atheïsten overtuigend zijn

[soundcloud url=”http://api.soundcloud.com/tracks/46565354″ params=”” width=” 100%” height=”166″ iframe=”true” /]

Uw reacties zijn welkom op biofides@gmail.com. Wij zullen zeker reageren.

Hier volgt de integrale tekst van de uitzending bij Radio Maria België op 1 met 2012 rond het thema van de opstanding uit de dood, van Jezus en van iedere christen aan het einde der tijden. Biologisch niet evident! Wil je weten hoe het zit, lees dan verder. 

Om auteursrechtelijke redenen zijn de muzikale onderbrekingen in deze opname weggelaten.

Beste luisteraars van Radio Maria,

Welkom terug bij het maandelijkse programma Biofides bij Radio Maria. Voor wie dit programma voor het eerste beluistert enige uiteg: Biofides is de naam van een apostolaat dat ik een aantal jaren geleden begonnen ben als oud-leraar biologie. Tijdens mijn studie biologie in Nederland aan de universiteit van Utrecht deed ik namelijk een merkwaardige ontdekking. Ik kwam uit een katholiek gezin, maar was met al mijn generatiegenoten in feite het geloof verloren. In feite kan ik mij niet herinneren als kind werkelijk gelovig te zijn geweest: je deed je eerste communie en het vormsel omdat dat gebruikelijk was maar van een persoonlijk geloof in God, een gebedsleven of een verder sacramenteel en kerkelijk leven was geen sprake, vooral niet toen de tienerjaren aanbraken en ik – zoals ieder jongere – mijn eigen keuzes ging maken. Of God bestond wist ik niet, maar de vraag hield mij ook niet echt bezig. Totdat ik tegen het einde van mijn middelbare schooltijd tegen een klasgenoot opliep die mij sprak van mensen in gebedsgroepen die ervoeren dat God persoonlijk tot hen sprak, dat Jezus een levende goddelijke persoon was en niet slechts iemand uit de geschiedenisboeken en dat de Heilige Geest werkzaam was in hun levens. Ik ging er kijken, en trok mij op een avond terug in mijn binnenkamer, mijn studentenkot in feite, en ontdekte dat het inderdaad waar was: God liet zich in een schriftwoord aan mij kennen en vanaf die dag kon ik er niet meer langsheen: God bestaat en Hij houdt van mij. En Hij heeft een plan met mijn leven.

Dat plan lijkt na vele jaren zich te realiseren in dit apostolaat Biofides, waar ik biologische wetenschap en geloof met elkaar tracht te integreren. Want veel mensen denken dat die twee onverenigbaar zijn. Biologen denken vaak dat God niet bestaat en dat alles wetenschappelijk te verklaren is; gelovigen staan vaak huiverig tegenover de wetenschap, omdat zij zou zeggen dat God niet bestaat en dat de wereld en wijzelf ‘zuiver toevallig’ bestaan. In de vorige uitzendingen van dit programma die u terug kan lezen en beluisteren op mijn website www.biofides.be, ben ik al eens een paar van deze vraagstukken met u nagelopen en u kunt – indien u dat gemist hebt – dat allemaal nog eens terug beluisteren. U kunt mij ook vragen stellen of uw opmerkingen meedelen via het speciale e-mail adres dat we voor dit programma hebben aangemaakt: biofides@radiomaria.be. Ik zal zeker op uw vragen ingaan, misschien ook wel tijdens de volgende uitzending. Ik laat mijzelf ook graag uitnodigen voor een lezing in uw parochie, gemeenschap, school, zorginstelling, vereniging of waar dan ook. Er zijn zoveel interessante vragen op het terrein van geloof en wetenschap die ons ergens wel bezig houden, maar waar we niet altijd goed weg mee weten. Ik sta graag tot uw beschikking om u op weg te helpen met een of ander thema. Daarbij laat ik mij leiden door – enerzijds – wat de wetenschap over een bepaalde zaak zegt, en het geloof anderzijds, waarbij ik vooral goed luister naar officiële uitspraken van de Kerk en ook te rade ga bij vooraanstaande theologen en christelijke filosofen, zoals ook in deze uitzending het geval is.

Vandaag wil ik met u stilstaan met wetenschappelijk misschien wel het meest problematische thema van ons geloof, dat tegelijk het meest centrale thema van het christelijk geloof is: de opstanding van Jezus uit de dood. Er zijn twee uiterste reacties bij u denkbaar, beste luisteraar. De één zegt misschien: dat moet je gewoon geloven; voor God is niets onmogelijk. En de ander, die meer sceptisch is, zal misschien denken: dat moet je niet zo letterlijk nemen, want dat kan helemaal niet: je moet dat ‘geestelijk’ verstaan. Deze laatste opvatting is in onze dagen erg populair, onder meer onder onze godsdienstleerkrachten. Ik wil met u nagaan hoe ‘hard’ de wetenschappelijke bewijzen zijn voor Jezus’ lichamelijke opstanding uit de dood. Ik doe dat niet zozeer als bioloog, wat ik heb geen mogelijkheid om de opstanding uit de dood te testen in een laboratorium of in een reageerbuis of op een proefveldje. Ik zal me hier meer laten leiden door redelijk harde bewijzen vanuit historisch oogpunt, ook al ben ik geen historicus. Wat ik met een historicus gemeen heb is dat wij beiden, net als de theoloog en de wiskundige, redelijk wensen na te denken over de dingen. Ons verstand, de ratio, is de plaats waar de dingen kunnen samenkomen en waar we tot redelijke, als het goed is voor eenieder aanvaardbare conclusies kunnen komen. Dat is het niveau van de filosofie dat de wetenschappen en het geloof met elkaar verbindt. Voor de gelovige kan dat een versterking van zijn of haar geloof inhouden: ‘Ik wist niet dat er zoveel overtuigend bewijs was voor de opstanding uit de dood’. Voor de twijfelaar of ongelovige kan dit inhouden dat hij of zij vragen gaat stellen bij zijn of haar twijfels en ongeloof. Ontkennen dat Jezus opgestaan is uit de dood is namelijk ook een ‘geloof’, dat zich evengoed moet laten bewijzen. Als ik zeg bewijzen bedoel ik niet bewijzen zoals in een natuurkundige of chemische proefopstelling, maar meer in de zin van: er is hier echt zoveel reden om aan te nemen dat dit of dat waar is, dat we deze of gene conclusie trekken. Helemaal bewijzen dat Jezus uit de dood is opgestaan gaat ons vandaag niet lukken maar ik kan u niet eens bewijzen dat ik hier in de studio in Leuven zit: dus er is veel dat wij niet kunnen bewijzen, maar dat wij wel bereid zijn aan te nemen, omdat het redelijker is om dat wel te doen dan niet. Het gaat er ons dus uiteindelijk niet om Jezus’ opstanding te bewijzen, vandaag, maar wel om u een indruk te geven van hoe redelijk ons geloof in zijn opstanding is en hoeveel er voor dat geloof pleit.

Afgezien van onze persoonlijke geloofsbeleving, onze christelijke opvoeding of onze diepste overtuigingen, kunnen we ons de vraag stellen wat we vandaag in handen hebben om in het verhaal van de opstanding van Jezus uit de dood te geloven. Ik heb u al aangegeven dat de biologie ons hier niet gaat helpen, maar laten we toch er even bij stil staan. Onze biologische ervaring is dat de dood bij het leven hoort, maar ook het definitieve einde van ons biologische leven inhoudt. De dood is iets natuurlijks, zo lijkt de wetenschap ons te leren. In de natuur zien wij hoe de ene levensvorm tot voedsel dienst voor de ander, planten voor dieren, en dieren ook onder elkaar voor elkaar. Oudere levensvormen sterven, maar worden door de voortplanting vervangen door jonge, meestal unieke exemplaren. De dood is in de levende natuur misschien geen pretje, maar tegelijk iets dat er bij hoort. In onze weefsels zijn er mechanismen die het afsteven van cellen om plaats te maken voor nieuwe orkestreren. Het sterven is als het ware genetisch geprogrammeerd. We moeten dus tegen de biologische dood aan kijken als een natuurlijk feit. En als de mens ook een biologische wezen is – en dat zijn wij – dan is ook onze biologische dood blijkbaar ‘een gewone zaak’, waar we niet te dramatisch over zouden moeten doen. En een definitieve zaak, want nog nooit hebben wij iemand uit de dood zien opstaan. Of: bijna nooit. Want er is dat ene getuigenis is in de antieke literatuur die wij de Bijbel noemen en nog enkele uitzonderlijke getuigenissen uit de geschiedenis van het christelijk geloof. Is de dood dan toch niet definitief?

Hier staan we voor een filosofische vraag. Indien iets biologisch onmogelijk is, is het dan ook feitelijk onmogelijk? De filosofische stroming waar we het over hebben is die van het naturalisme, die zegt dat de natuur alles is wat er bestaat. Er zou geen bovennatuurlijke werkelijkheid bestaan. En omdat wij nooit iemand uit de dood hebben zien opstaan kan Jezus ook niet uit de dood opgestaan zijn. Is dat een redelijke aanname. Nee, denkt de christelijke filosoof, want het is helemaal niet zo zeker dat de bovennatuurlijke werkelijkheid waarin wij God situeren niet bestaat. Wie bewijst mij dat God niet bestaat en de bovennatuur evenmin? Er zijn zoveel redenen om wel in het bestaan van God en de bovennatuur te geloven. Ik heb enkele ervan behandeld in mijn vorige uitzending die u nog kunt beluisteren op mijn website www.biofdes.be. Het feit dat wij nooit iemand uit het graf zien opstaan is geen reden om aan te nemen dat Jezus niet uit de dood is opgestaan. Indien men het dode lichaam van Jezus had gevonden, dan zouden wij een reden hebben om te geloven dat hij niet verrezen is. Maar het feit dat mijn overleden familieleden vrienden en kennissen niet uit het graf zijn opgestaan zegt strikt genomen niets over de opstanding van Jezus.

Een van de grote kenmerken, of ziekten, van onze tijd is dit naturalisme, waarin de gehele werkelijkheid, alle bestaan, gereduceerd wordt tot de biologische, de levende natuur. Hoezeer ik ook van mijn vak houdt en van het biologische leven, ik acht dat teveel eer voor mij vak. Als bioloog heb ik er eerlijk gezegd ook nooit mee gezeten dat – indien God bestaat – er bovennatuurlijke gebeurtenissen in ons bestaan konden plaats vinden. Ik was aanvankelijk weinig overtuigd van Gods bestaan, hoewel ik zijn bestaan ook nooit heb ontkent. Ik was zogezegd een agnost, iemand die het niet weet en er geen uitspraak oer wil doen of zelfs niet over nadenkt. Nu ik weet dat God bestaat (u kunt mijn bekeringsgeschiedenis ook terug beluisteren op dezelfde website www.biofides.eu onder ‘audio’) is het veel gemakkelijker geworden om te geloven in bovennatuurlijke zaken als de opstanding uit de dood. Maar dan nog blijft het interessant om na te gaan welke voor iedereen redelijkerwijs te onderzoeken aanwijzingen wij daarvoor hebben. Het unieke van ons joods-christelijke geloof is namelijk het zich in de geschiedenis afspeelt en dat wij in hoge mate in staat zijn om te verifiëren of hetgeen wij geloven ook werkelijk en redelijkerwijs geloofwaardig is. Wij zijn geen aanhangers van een soort filosofie rond een mythologisch figuur, maar aanhangers van een historische persoon die goddelijk van natuur was maar ook mens als wij en waarvan er in geschriften veel bekend is omtrent niet alleen zijn leer, maar ook de feiten die zich in zijn aardse bestaan hebben afgespeeld. Om dat nader te bekijken gaan we wat geschiedenis bedrijven.

Als je zuiver historisch naar de persoon van Jezus en zijn opstanding uit de dood kijkt, dus niet zozeer als gelovige, dan zijn er in feite twee zaken die ons ter beschikking staan: de teksten uit zijn tijd die ons ter beschikking staan het christendom zelf. Om bij dat laatste te beginnen: het feit dat wij een jaartelling op de persoon van Jezus hebben gebaseerd, geeft aan dat de persoon van Jezus van een majeure belang is geweest in de geschiedenis van de mensheid. Dat er vervolgens sprake is van een godsdienst die een groter stempel op de menselijke geschiedenis heeft gedrukt dan eender welke andere religie en ook de grootste wereldgodsdienst is. Dat pleit in elk geval voor de enorme impact die de persoon van Jezus Christus op de geschiedenis van mensheid heeft gehad, een impact die je niet zomaar hebt en die ergens op gebaseerd moet zijn. Natuurlijk zijn we nog ver van het thema van de opstanding verwijderd, maar het is toch goed om even bij het belang van het christendom in de wereldgeschiedenis stil te staan, zeker in een tijd waarin men het christendom lijkt verworpen te hebben en als achterhaald lijkt te beschouwen. En dan laat ik ook verder buiten beschouwing hoe dat katholieke, christelijke geloof door de eeuwen heen de grootste beproevingen heeft doorstaan en de manier waarop de levende, dus verrezen Christus zich in de tweeduizend jaar geschiedenis aan mensen van alle talen en culturen heeft gemanifesteerd. Ik ga met u terug naar de bronnen die getuigen van een opstaan uit de dood va deze bijzonder mens, waarvan geen enkele serieuze historicus het bestaan ontkent: Jezus van Nazareth.

Vaak hoort men zeggen: ja, die bijbelse geschriften, die zijn natuurlijk bevooroordeeld: als we nu eens buitenbijbelse bronnen hadden. Het goede nieuws voor deze mensen is dat we deze buitenbijbelse bronnen hebben, in de vorm van geschriften van Joodse en Romeinse geschiedschrijvers. Maar daar komt nog bij dat de meest betrouwbare, vroegste schriftelijke getuigenissen van Jezus’ leven en opstanding uit de dood het nu juist zijn geweest die men in latere eeuwen in het zogenaamde Nieuwe Testament verzameld heeft. Bij de samenstelling van het Nieuwe Testament heeft de jonge kerk in de eerste eeuwen juist de meest betrouwbare bronnen willen verzamelen: teksten uit de eerste eeuw, die geschreven zijn door mensen die of zelf ooggetuige waren of met ooggetuigen in contact stonden. Daaronder zijn de drie zogenaamde synoptische evangeliën: Mattheus, Marcus en Lucas die mogelijk al voor het jaar 70 geschreven zijn, dus zo’n 50 jaar na de gebeurtenissen. Wie twijfelt er vandaag aan de geschriften die in onze tijd tot vijftig jaar na de Tweede Wereldoorlog zijn geschreven over de feiten die zich daar hebben afgespeeld? Die gelden conform gezonde rationele principes als de meest betrouwbare! En dan zijn er de brieven van de apostel Paulus, waarvan er delen mogelijk al rond het jaar 50 geschreven zijn, dus 20 jaar na de feiten! Als één van de oudste fragmenten in die brieven geldt het vijftiende hoofdstuk van de eerste brief van Paulus aan de Korinthiërs, waar hij een overlevering doorgeeft die hij zelf heeft ontvangen en wel precies over Jezus’ dood en opstanding en de verschijningen aan de apostelen, aan nog eens vijfhonderd leerlingen tegelijk van wie de meesten op het moment dat Paulus zijn Korinthe-brief schrijft nog in leven zijn. Er is aangaande de persoon van Jezus én zijn opstanding dus schriftelijk materiaal voor handen dat direct teruggaat op ooggetuigen en van zeer korte tijd na de feiten zijn. Dat geeft een historische betrouwbaarheid die bijna niet te evenaren is. Het is overigens zo dat er van geen figuur uit de oudheid zoveel historisch bewijs is als van de persoon van Jezus Christus. Dus is het onredelijk om aan de historiciteit van zijn bestaan te twijfelen, een gedachte die misschien toch nog wel eens bij deze of gene opsteekt of die u in uw familie verneemt. Er bestaan vele malen meer schriftelijke bronnen, vandaag nog in ons bezit, die ons getuigen van het bestaan van Jezus dan van bijvoorbeeld Julius Caesar of Karel de Grote. Indien wij niet twijfelen aan het bestaan van deze minder controversiële historische figuren, dan zouden wij al helemaal niet aan het bestaan van de persoon van Jezus mogen twijfelen.

Laten we nog eens nader kijken naar het geloof in die opstanding. De Amerikaanse katholieke filosoof Peter Kreeft, aan wie ik veel van hetgeen ik u vertel ontleen, noemt vijf theoretische mogelijkheden rond dit geloof die hij in zijn Handboek voor Katholieke Apologetica zeer precies uitwerkt. Het boek bestaat niet in het Nederlands, maar ik kan het u aanbevelen en zal op mijn website een link ernaartoe aanmaken. De eerste theoretische mogelijkheid zou zijn dat Jezus helemaal niet gestorven zou zijn, alleen maar in zwijm geraakt zou zijn bij de kruisiging. De tweede mogelijkheid zou zijn dat Jezus wel gestorven zou zijn, maar niet verrezen: er zou dan sprake zijn van een samenzwering bij de leerlingen, die wisten dat Jezus niet verrezen was (de tweede mogelijkheid), of zij zouden gehallucineerd hebben bij het zogenaamd zien van de opgestane Heer (de derde mogelijkheid). Tussen samenzwering en hallucinatie in is er nog de theorie gevormd die in onze dagen erg populair is: die van de mythevorming (de vierde mogelijkheid). En vijfde mogelijkheid die dan nog overblijft is dat Jezus wel degelijk verrezen is uit de dood en dat het christelijk geloof het bij het rechte eind heeft. Ik overloop met u de vijf theorieën. Professor Peter Kreeft geeft bij elk van de genoemde mogelijkheden vele argument die er voor of tegen pleiten: ik noem de belangrijkste omdat onze tijd beperkt is. Als objectief bronnenmateriaal hanteren we de teksten uit het Nieuwe Testament als de beste bronnen, dus eventjes niet zozeer als gewijde teksten door God geïnspireerd: het gaat ons nu alleen om een rationale analyse.

Ten eerste de theorie van het in zwijm vallen van Jezus, in plaats van te sterven. Dat is uiterst onwaarschijnlijk als men zich voor de geest haalt wat een Romeinse kruisiging inhield. Een Romeinse soldaat die zijn werk niet goed deed moest zelf met de doodstraf rekening houden, wat half werk al bijna uitsluit. Bovendien braken zij de benen van Christus niet (Joh 19), wat de dood van de gekruisigde bespoedigde. Jezus moet dus al dood geweest zijn in de ogen van de soldaten. Bovendien doorstak één van hen Jezus zijde met een lans en kwam er bloed en water uit zijn zijde. Jezus longen waren dus ingeklapt en medici denken dus dat Hij van verstikking is gestorven. Bij de begrafenis was het lichaam geheel gewikkeld in doeken, wat je niet doet met een lichaam dat nog tekenen van leven vertoond. En bij de verschijningen is er nergens sprake van een zwaar gewonde patiënt die in feite snel verzorging nodig heeft: Jezus verschijnt glorieus aan de apostelen, zonder de minste pijn te lijden. Hoe zou een zwaar gewonde patiënt trouwens de steen weggerold gekregen hebben en hoe zou dit aan de aandacht van de Romeinse soldaten ontsnapt zijn, zij die ook hier voor indutten de doodstraf konden krijgen? En als de leerlingen dit gedaan zouden hebben, waar zouden zij met het zwaar gewonde lichaam naartoe zijn gegaan? In beide gevallen zijn we in de theorie van de samenzwering, waarover zo dadelijk. De apostelen getuigen echter eenstemmig van de verrijzenis, wat dus of waar is of het resultaat van een hallucinatie, of bedrog of een mythe.

Laten we eens kijken naar de theorie van de samenzwering. Wat deze theorie zo ongeloofwaardig maakt is het historische feit dat nooit enige apostel, leerling of welke andere christen dan ook onder bedreiging van marteling of met de marteldood als zeker vooruitzicht gekomen is met de bekentenis dat men alles verzonnen had en dat Jezus niet verrezen was. Wel zijn er vroege christenen geweest die besloten uit vrees dan maar de keizer te aanbidden ten koste van het geloof in Jezus, maar geen van hen heeft ooit gezegd dat de verrijzenis niet waar is. Geen enkele christen geloofde dat er sprake was van een samenzwering of bedrog van de kant van de apostelen. Het karakter van de apostelen zoals we dat uit de nieuwtestamentische teksten kennen geeft ook geen enkele aanleiding te geloven in bedrog: het waren eenvoudige eerlijke mannen, geen doortrapte leugenaars. De echtheid van hun getuigenis bleek uit hun woorden en daden: ze verkondigden de verrezen heer en leefden er naar, ook als het hun leven in gevaar bracht. De ongelofelijke verandering die we bij deze mannen zien, tussen de tijd voor en de tijd na de gebeurtenissen: van angstige weifelaars tot heroïsche getuigen, is niet te verklaren indien zij wisten dat ze logen. Zij hadden daar ook geen motief voor: ze zouden daar minstens zoveel ellende mee op hun hals halen als het ooit uit zou komen. De Joden zouden vroeg of laat met het lichaam van Jezus afkomen. De gebeurtenissen speelden zich allemaal af op een betrekkelijk klein geografisch gebied, in en rond Jeruzalem, en in een korte tijdsperiode van enkele weken na Pasen, zodat er teveel ooggetuigen in de omgeving waren die de leugen hadden kunnen ontdekken indien Jezus niet verrezen was geweest.

Kan het geloof in de opstanding uit de dood een hallucinatie zijn geweest? Daarvoor zijn er teveel getuigenissen. Hallucinaties zijn persoonlijke, individuele subjectieve psychische verschijnselen, die per persoon sterk verschillen. Hier hebben Maria Magdalena, de discipelen zonder Thomas, de discipelen een andere keer mét Thomas, de twee leerlingen op weg naar Emmaüs, de vissers op de kust van het meer, Jacobus de aanverwante van de Heer en dan nog een vijfhonderd personen tegelijkertijd een verschijning van Jezus gehad. En Pauls zegt van die vijfhonderd dat de meesten ervan nog in leven zijn als hij zijn brief aan de Korinthiërs schrijft, zodat wie het niet gelooft nog navraag kan doen. Vijfhonderd mensen die op dezelfde plaats en tijd dezelfde hallucinatie krijgen is een onmogelijkheid: ze zouden als het toevallig al op dezelfde plaats en tijd gebeurde allemaal toch wat anders zien. Indien vijfhonderd mensen zeggen dat ze op 1 mei om 13 uur Vincent Kemme op Radio Maria hebben gehoord, dan kunt u er van op aan dat ik op dat moment op Radio Maria was en dat die mensen niet allemaal dezelfde hallucinatie hadden. Wij hopen hier echter dat u met 5000 of 50.000 bent! Deze zg. hallucinaties duurden uren , dagen en weken en gebeurden herhaaldelijk, terwijl echte hallucinaties meestal maar enkele minuten duren en normaal gezien eenmalig zijn. Zij komen ook van binnen, terwijl de verschijningen steeds van extern op de leerling toekomen, onverwacht. Hallucinatie eten ook niet en laten zich niet aanraken. Ze houden geen lange conversaties, zoals Lucas verteld in het begin van de Handelingen van de apostelen. Indien het toch hallucinaties waren zouden de leerlingen direct naar het graf gegaan zijn om te zien wat er met Jezus’ lichaam was gebeurd, en anders de Joden wel, die hun verhalen hoorden. De hallucinatie-theorie verklaart ook het lege graf niet, noch het wegrollen van de steen, of het niet terugvinden van het lichaam door leerlingen én joodse leiders.

Laten we dan eens nagaan of er sprake kan zijn van mythevorming. Daaronder verstaan we een verhaalvorming rond een historische figuur die sterk aan gedikt is met spectaculaire gebeurtenissen die verder fictief zijn. Wat daar tegen pleit is dat de stijl waarin de evangeliën geschreven zijn alles behalve mythologisch te noemen is. Er zijn geen spectaculaire extravagante gebeurtenissen, wel bovennatuurlijke, maar die worden in eenvoud beschreven. Dat is geheel anders dan in het buiten de Bijbel gehouden ‘Evangelie van Petrus’ dat dateert van ca. 125 na Chr. – dus veel later – en bedrog is gebleken. Het bedient zich van overdreven vertellingen over de verrijzenis die overduidelijk sterk zijn aangedikt. De stijl van de meest authentieke evangeliën die wél in de Bijbel beland zijn is die van ooggetuigen, die soms dingen opschrijven waarvan je de relevantie ontgaat. Een voorbeeld is het schrijven in het zand door Jezus. We weten niet waarom dat er in staat. De enige redelijke verklaring voor die passage in het evangelie is dat de schrijver of een ooggetuige het met zijn eigen ogen gezien heeft. Er is ook te weinig tijd verstreken om mythevorming mogelijk te maken. In andere gevallen van historische figuren duurde dat generaties, zoals bij Boeddha en Mohammed, zodat er ook geen ooggetuigen meer waren die de verhalen konden bevestigen danwel ontkennen. In het geval van Paulus’’ brieven is er sprake van geen één generatie verschil en bij de evangeliën hoogstens één. Er bestaan in de literatuurgeschiedenis geen mythes die al een dertigtal jaren na de besproken historische figuur vorm gekregen hebben. Augustinus weerlegt al de zg. twee lagen theorie, waarbij er een eerste historische laag zou zijn en een tweede, waarin dan de wondere verhalen terecht gekomen zijn. Er is geen eerste laag, want daar is er de tijd niet voor geweest. De getuigenissen van de wonderen en van de verrijzenis vormen de oudste getuigenissen over de persoon van Jezus en kunnen dus niet van hun wondere verhalen ontdaan worden. Ook de directe opvolgers van de apostelen, de kerkvaders, getuigen van Jezus‘ wonderen en opstanding uit de dood: er bestaan gewoon geen teksten over Jezus zonder zijn wonderen of zijn opstanding. Tenslotte waren de eerste ooggetuigen van de verrijzenis vrouwen. Die hadden in de joodse cultuur geen enkele geloofwaardigheid in bijvoorbeeld de rechtspraak. Indien het hele verhaal een mythe zou zijn, zou de schrijver nooit vrouwen als getuige opgevoerd hebben, omdat dat het verhaal elke geloofwaardigheid zou ontnemen. De enige verklaring voor het optreden van de vrouwen als getuigen is dat de verrijzenis een feit was. Wat ook opvalt is dat Petrus in zijn tweede brief onderscheid maakt tussen feit en mythe en expliciet zegt dat het geen mythe is. En zo zijn er nog tekstuele argumenten, maar het voert ons te ver om die hier allemaal te noemen.

En zo wordt het lastiger en lastiger om de opstanding van Jezus Christus uit de dood in twijfel te trekken of zelfs te ontkennen, afgaande op de enorme historische betekenis van zijn persoon in de wereldgeschiedenis, de grote zekerheid omtrent zijn historisch bestaan en meest betrouwbare teksten die wij over hem in handen hebben. Waarom zouden wij aan de geschiedenis als wetenschap wel waarde hechten indien het om Boeddha, Caesar, Mohammed of Napoleon gaat en niet om de persoon van Jezus Christus? Waarom zouden we tekstbronnen in andere gevallen wel en in het geval van Jezus niet vertrouwen? Waarom zouden we teksten verwerpen omdat er bovennatuurlijke verschijnselen in staan? Verraden we daarmee niet dat eerder genoemde filosofische standpunt dat elk geloof in God en de bovennatuur in de weg staat: als zou alles enkel en alleen langs natuurlijke weg kunnen verlopen in de geschiedenis? Waarom zouden we alleen maar in een geestelijke interpretatie van de verrijzenis geloven, in een symbolisch verstaan en de verrijzenis zelf niet voor feitelijk houden? Is dat niet een gebrek aan openheid van geest?

De Amerikaanse evangelische  filosoof William Lane Craig zegt dat er historisch gezien vier feiten onomstotelijk vast staan. Jezus is gestorven aan het kruis en begraven door Jozef van Arimatea. Dat wordt op verschillende plaatsen in het Nieuwe Testament verhaald. Dan is er het lege graf een feit dat ook de Joodse leiders blijken te erkennen als zij de soldaten opdragen te zeggen dat het lichaam gestolen is. Ten derde zijn er de menigvuldige getuigenissen van de verschijningen van Jezus na zijn dood. En tenslotte is er de opmerkelijk transformatie van de leerlingen van Jezus, die eenparig zonder uitzondering, de grootste moed aan de dag leggen om een boodschap de wereld in te brengen waarin de opstanding het centrale gegeven is, een geloof dat zij niet loslaten op het moment dat zij het met de dood moeten bekopen. Er zijn geen verklaringen anders dan de feitelijke opstanding uit de dood die alle vier van deze historische feiten tegelijk kunnen verklaren. Zelfs als de hallucinatie theorie de verschijningen zou kunnen verklaren, wat al niet het geval blijkt te zijn, dan kan deze theorie niet het lege graf verklaren of de transformatie bij de leerlingen in heroïsche apostelen. Een hallucinatie maakt van een weifelde mens geen heroïsche getuige. Daarmee moeten we op rationele gronden tot de conclusie komen dat Jezus waarlijk is opgestaan met zijn lichaam uit de dood die Hij ondergaan is onder Pontius Pilatus. Waarvan akte. In het volgende deel gaan we kijken wat dat voor ons mensen betekent.

Jezus dood en opstanding is niet zomaar een wonder dat God met zijn Zoon op aarde willen verrichten om te bewijzen dat Hij God is en alles kan. Het gaat er ons dus ook niet slechts om bewijzen te vinden voor het geloof dat Hij verrezen is uit de dood.Wel vinden we het voor gelovigen en ongelovigen van belang de redelijkheid en geloofwaardigheid van ons geloof in de opstanding aan te tonen. Wij geloven niet in een sprookje of een mythe, maar in een feit dat samenhangt met een historische persoon die tevens God is en God als Vader aan ons toont. Maar die opstanding uit de dood dient een groter doel, en wel ons eeuwig leven naar geest én lichaam bij God en daarvoor is nodig – en daar is het allemaal om te doen – de bevrijding van de macht van de zonde die voert tot een dood die meer dan een biologische ook een geestelijke dood is. Indien we dezelfde teksten van Paulus mogen geloven die we net hebben gebruikt, is door één mens, Adam, zonde en dood in de wereld gekomen en door één mens, Jezus, de macht van de zonde teniet gedaan en de weg naar het eeuwig leven geopend. Dat stelt de moderne mens en de bioloog voor de nodige vragen. Is de dood werkelijk door de zonde in de wereld gekomen? En moeten we werkelijk geloven in het bestaan van die oermens, Adam, ook tegen de achtergrond van de moderne kijk op het ontstaan van de mens? En hoe kunnen wij geloven in een eeuwige bestemming voor ons lichaam, als we het al zo moeilijk hebben met het geloof in het eeuwig leven voor onze geest, onze ziel?

Om te beginnen de oorzaak van het bestaan van de dood. Indien we spreken van de dood wordt daarmee niet de dood als biologisch fenomeen bedoeld, zoals we dat in de levende natuur bedoelen. In de herfst sterven de bladeren en dat is niet onze schuld, omdat wij gezondigd hebben. Het gaat hier volgens de katholieke interpretatie om dood van de mens die hij oploopt doordat hij, de eerste mens, gezondigd heeft. De mens als levend wezen is ook volgens de wetenschap hoogst waarschijnlijk op één plaats op aarde ontstaan en niet op vele plaatsen los van elkaar, ook al is daar natuurkijk discussie over. Dat er wetenschappelijk gezien sprake kan zijn van een oerkoppel dat de Bijbel Adam en Eva noemt is daarmee niet uitgesloten, ook al weten we nog nauwelijks hoe dit via evolutie zou zijn ontstaan. Ons ontbreken de middelen omdat nauwkeurig te onderzoeken, maar er zijn ernstige theologische redenen om vast te houden aan het ontstaan van de mensheid uit één echtpaar. De Kerk vraagt ons de verhalen uit de eerste hoofdstukken uit het  eerste boek van de Bijbel wel als historisch te beschouwen, maar niet in de meest letterlijke zin te willen verstaan. De schrijvers van deze teksten drukten zich uit met de beelden en kennis van de werkelijkheid zoals zij die toen bezaten en niet met de inzichten van de wetenschap van vandaag. Adam en Eva moeten dus hebben bestaan, maar veel wat we over hen lezen mag as symbolische taal beschouwd worden. Het gaat er volgens de Kerk om van deze teksten te leren wat God ons er mee wil zeggen.

Wie ‘mens’ zegt spreekt weliswaar ook over een biologisch organisme, maar met uitzonderlijke eigenschappen van spraak, taal, intelligentie, zelfbewustzijn, religiositeit en een onsterfelijke ziel. Die ziel is niet een dingetje dat erbij komt, maar dat zijn gehele wezen bepaalt, ook het biologische zijn. De mens is niet een ziel met een lichaam of een lichaam met een ziel, maar een twee-eenheid van ziel en lichaam. In zijn theologie van het lichaam zegt Johannes Paulus II dat wij niet een lichaam hebben, maar een lichaam zijn. Indien wij dus een onsterfelijke ziel hebben, dan impliceert dat dat ons lichaam ook voorbestemd was van bij onze schepping onsterfelijk te zijn indien wij niet gezondigd hadden. Maar onze ziel verschaft ons ook de vrijheid om God wel of niet te erkennen, dienen en liefhebben. Iemand die geen keuze heeft kan ook niet liefhebben: die is een robot of een dier, die slechts kan doen wat hem genetisch voorgeschreven is. Maar die vrijheid stelt ons ook in staat om afstand te nemen van God en dat is precies wat het eerste echtaar gedaan heeft. Die zonde van de eerste mens blijkt over te gaan op het nageslacht op een voor ons mysterieuze wijze. De Catechismus van de Katholieke Kerk zegt daarover dat we dit niet ten volle kunnen begrijpen. Maar daarmee wordt elk mensenkind met de erfzonde geboren, de reden dat wij onze kinderen laten dopen. Die erfzonde moeten we onderscheiden van de individuele zonden die wij op wat latere leeftijd gaan plegen en waarvoor wij ook persoonlijk verantwoordelijk gehouden kunnen worden en die we in het sacrament van de verzoening kunnen belijden om vergeving te ontvangen. Maar die eerste zonde heeft dus de dood in het leven van de mens gebracht. We zien dan ook dat degene die gespaard werd voor de zonde om de Moeder van God te kunnen worden, met ziel en lichaam in de eeuwigheid wordt opgenomen. Maar voor ons ‘gewone mensen’ die niet zo’n hoge roeping hebben zijn er de barensweeën, de vermoeidheid van onze arbeid en de lichamelijke dood, die anders mogelijk een pijnloos overgaan van onze ziel én lichaam naar de eeuwigheid zou zijn geweest, maar die nu een eerder pijnlijke scheiding is van geest en lichaam op de dag van ons aardse heengaan. Onze menselijke persoon is echter een eenheid van ziel en lichaam: dus moet er op een of andere manier nog iets voor ons lichaam weggelegd zijn als wij naar de hemel gaan, en dat is ook zo: aan het einde der tijden worden volgens Paulus onze lichamen op een bovennatuurlijke wijze met onze ziel verenigd. Wij kunnen het nauwelijks geloven, omdat we ons er bijna geen voorstelling van kunnen maken, maar juist de opstanding van Jezus uit de dood, mét zijn lichaam (hij at en liet zich aanraken), laat ons een beetje zien waar het over gaat: het gaat om een lichaam van een soort nieuwe natuurlijke orde, een lichaam dat enerzijds aanraakbaar is en kan eten en drinken, maar dat anderzijds door muren kan gaan en verdwijnen uit het zicht, zoals Jezus bij de leerlingen van Emmaüs. Het feit dat ons aardse lichaam vergaan is in de grond of verbrand bij een crematie belet God niet op bovennatuurlijke wijze het weer op te wekken en met onze ziel te herenigen. Dat is de manier waarop we deze dingen een beetje kunnen begrijpen, ook al zal dat niet voor iedereen even gemakkelijk zijn. Waar het ons om gaat is of het geloof dat wij in deze dingen hebben redelijk te noemen is en daarmee niet in tegenspraak met wat wij dagelijks in onze biologische, natuurlijke werkelijkheid beleven. Het feit dat iets hier op aarde, biologisch gezien, niet voorstelbaar is zegt op zich genomen niets. Er is meer dan onze biologische realiteit. God bestaat en daarmee de bovennatuurlijke realiteit. Er is alle reden toe te geloven dat wij door God geschapen zijn, biologisch gezien wellicht langs evolutionaire weg maar onder rechtstreekse inblazing van de onsterfelijke ziel, zoals Pius II in 1950 zei. Het is helemaal niet onlogisch dat de zonde die de eerste mens uit vrije wil heeft gepleegd een gevolg had voor zijn bestaan op aarde in termen van sterfelijkheid van zijn lichaam. Tegelijk is het begrijpelijk dat – gezien Gods goedheid – geen definitief verdict zou zijn voor ons lichaam. En als we de nieuwtestamentische telsten er op naslaan wijst alles er op dat Jezus van Nazareth waarlijk de Zoon van God is die naar de aarde gekomen is om de mensheid van een zinloos bestaan te redden dat leidt tot de dood of erger: tot de eeuwige verwijdering van God in de hel. Alles wijst erop dat Jezus waarlijk uit de doden is opgestaan, nadat Hij de straf voor onze zonde op zich genomen had aan het kruis. Niets maakt het onmogelijk dat ook ons lichaam, indien wij in verbondenheid met hem leven en sterven, aan het einde van de tijden zich zal laten herenigen met onze ziel die reeds bij God is. Dat geloof, dat dus heel redelijk is ook al overstijgt het onze natuurlijk bevattingsvermogen, ook al kunnen we niet alles even goed begrijpen, dat geeft de mens, u en mij, natuurlijk een enorme hoop. Wanneer een van onze dierbaren overlijdt, of wijzelf, weten we dat dat niet het einde van alles is, maar dat onze ziel en onze lichamelijkheid er bij God, die ons dat lichaam gegeven heeft, alles toe doen. Die opstandingskracht blijken we tijdens ons aardse leven al te kunnen ondervinden, doordat ook wij van weifelende gelovigen in vurige apostelen kunnen veranderen.

Tot zover onze overdenking, op heel rationele gronden, van de opstanding uit de dood, die van Jezus en uiteindelijk die van ieder van ons! ik hoop dat deze u op een aantal punten wat verheldering heeft kunnen brengen en daarmee un geloof heeft kunnen versterken, of een mogelijk ongelovige luisteraar tot nadere gedachten heeft kunnen brengen. U kunt de tekst van deze uitzending nalezen én opnieuw beluisteren op www.biofides.be. Uw vragen en opmerkingen zijn welkom op biofides@radiomaria.be. Ik hoop er vele van u te mogen ontvangen! Dank u voor uw aandacht!

Bronnen:

– Dr. Peter Kreeft: Handbook of Catholic Apologetics

– Mgr. André Joseph Léonard: Les Raisons de Croire

– Catechismus van de Katholieke Kerk

Terug

 

Dit bericht is geplaatst in Radio Maria België, Wetenschap & Geloof met de tags , , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.