Is de katholieke moraal ‘archaïsch’?

Vaticaan

Reactie op een artikel in het Vlaamse christelijke opinieweekblad weekblad Tertio van 24 maart 2021, van de hand van Ignace Verhack, emeritus-professor in de filosofie aan de KU Leuven. Aanleiding voor zijn tekst is de commotie die er is ontstaan rond een Vaticaanse afwijzing van het idee, vanuit Duitsland aan het Vaticaan voorgelegd, om homorelaties in te zegenen. Professor Verhack stelt in dit betrekkelijk invloedrijke weekblad in katholiek Vlaanderen dat de katholieke moraal zoals ‘Rome’ deze voorhoudt ‘archaïsch’ is. ‘Romeinse curie, waar ben is in godsnaam mee bezig?!’ We gaan zijn argumenten na in een brief die we aan hem en de hoofdredacteur van Tertio, de heer Emmanuel van Lierde, hebben gericht en die we hier weergeven.

Geachte heer Ignace Verhack,
Beste Emmanuel van Lierde,

Met belangstelling heb ik kennis genomen van uw artikel in de Tertio van 24 maart jl. over ‘de zonde van de archaïsche katholieke moraal’. Tegelijk moet ik u bekennen dat ik teleurgesteld ben over de titel en inhoud en ik wil u uitleggen waarom. Het gaat mij vooral om de kwaliteit van de argumentatie, minder om de ‘krachttermen’ die worden gehanteerd, zoals ‘archaïsch’, waarmee u ‘het Vaticaan’ wel heel erg negatief afschildert. Of Rome ‘archaïsch’ is valt nog maar te bezien en daarom focus ik op uw argumenten, meer dan op uw woordgebruik.

U stelt dat de katholieke moraal een systeem is waarbij de morele toelaatbaarheid van de actieve uitoefening van de seksualiteit bepaald wordt vanuit haar ‘natuurlijke finaliteit’, die samenvalt met het voortbrengen van kinderen. ‘Hetgeen wij onlangs uit Rome gehoord hebben’ (u doelt op het ‘njet’ van de Congregatie van de Geloofsleer, met goedvinding van paus Franciscus, voor de kerkelijke zegening van ‘homo-koppels) zou inhouden dat ‘lustbeleving als zodanig’ a priori buiten dat doel zou vallen. De uitdrukking van de begeerlijkheid kan volgens ‘Rome’ – zo stelt u – wel binnen dat morele doel (van de procreatie) gelegitimeerd worden. Al wat buiten het voorplantingsdoel valt zou – denkt u – volgens de kerkelijke logica objectief en ‘intrinsiek ongeordend’ zijn en strijdig met de scheppingswil van God. 

In die voorstelling van zaken tref ik minstens twee onnauwkeurigheden aan. In de eerste plaats is het niet zo dat de katholieke moraal de beleving van de seksueel moraal reduceert tot een voortplantingsdaad. Wie bijvoorbeeld ‘de Theologie van het Lichaam’ (TvL) van Karol Wojtyla (later paus Johannes Paulus II) kent, weet dat het gaat om een beleving van de liefde tussen twee personen die wel degelijk ook als doel heeft daaraan de vreugden te beleven die dat natuurlijkerwijs met zich meebrengt. U maakt hier wat mij betreft een karikatuur van de katholieke visie op de menselijke seksualiteit door die visie onterecht te verengen tot ‘procreatie’. Even verderop in uw tekst blijkt u dat wél te weten, wanneer u Gaudium et Spes aanhaalt, maar daarover straks meer.

In de tweede plaats gaat het in een welbegrepen menselijke seksualiteit  om eros én agapè, aantrekking (noem het eventueel ‘lust en begeerte’, maar ook dat is onnauwkeurig), én zelfgave, de meer verheven vorm van liefde die we in het christelijk leven kennen (de vraag is namelijk of het om seksuele aantrekking gaat of ‘zondige begeerte’, een subtiel onderscheid). In de huwelijksdaad geven man en vrouw zich volledig aan elkaar weg. Wij zijn geen dieren die slechts om ons genot uit zijn. 

Gelukkig refereert u vervolgens aan Gaudium et spes, waar de beleving en de uitdrukking van de onderlinge liefde erkend is als een legitiem doel van het huwelijk. U noemt dat het “subjectieve doel” van de gehuwden. Ik denk dat u daar een denkfout maakt. De uitdrukking van de onderlinge liefde is net zo goed als de procreatie een ‘objectief’ doel, te beleven door twee ‘subjecten’ die zich totaal aan elkaar wegschenken (TvL). De opsplitsing van het tweevoudige doel van de seksuele omgang, eenwording en vruchtbaarheid, is kunstmatig en niet alleen de procreatie is ‘objectief’: ook de eenwording is een objectief doel.

Even later noemt u dat subjectieve doel ‘het recreatieve aspect’. Bedoelt u daarmee dat het iets ‘herschept’ in de mens of dat het om een ‘ontspanningsbezigheid’ gaat. Het eerste lijkt me onwaarschijnlijk, het tweede doet de seksuele eenwording vreselijk tekort. Seks is geen wandeling in het park of een partijtje golf. Het is een intieme ontmoeting die de gehele menselijke persoon aangaat: lichaam, ziel (psyche), geest, met (gezien de complementariteit van de twee geslachten) met het oog op… jawel: de vruchtbaarheid. Geslachtsdaden zijn er niet alleen maar voor de gezelligheid. 

Volgens ‘Rome’, zo zegt u, zou dat ‘recreatieve aspect’ niet volstaan. Dat is eenvoudigweg niet waar. De Kerk maakt geen enkel bezwaar tegen seksuele omgang binnen het huwelijk gedurende perioden van onvruchtbaarheid: de onvruchtbare dagen binnen elke cyclus, na de menopauze, of bij onvruchtbaarheid die zich tijdens het huwelijk blijkt voor te doen. Zij erkent de verbindende waarde van de lichamelijke eenwording, ook als er om bepaalde redenen geen kindje van kan of mag komen. Het enige wat de Kerk vraagt is het tweevoudige doel van de seksualiteit (eenheid en vruchtbaarheid) te respecteren, en daarmee de menselijke natuur te respecteren, en dus niet intentioneel en daadwerkelijk de geslachtsdaad van de vruchtbaarheid te beroven door de relatie te ’steriliseren’ met behulp van rubber, hormonen, chirurgische ingrepen, of door ’solo te gaan’ (masturbatie). Dat – volgens u – ’subjectieve’ doel van het huwelijk, dat in feite een objectief doel is, heeft dus een eigen waarde, ook in de ogen van de Kerk, maar dat is geen reden om het los te koppelen, te scheiden van dat andere objectieve doel: de voortplanting. Uiteindelijk blijft het  ontegenzeglijk gaan – biologisch gezien – om een ‘voortplantingsdaad’, verricht met organen die als ‘natuurlijke finaliteit’ de voortplanting hebben (en geen ander). Penis en vagina, testes en ovaria, de hormonale regulatie van de mannelijke en vrouwelijke vruchtbaarheid, hun beider totale fysiologie, neurologie en anatomie (primaire e secundaire geslachtskenmerken) zijn gericht op het voortbrengen van nieuw leven: kinderen. Dat de seksuele eenwording een vreugde is binnen de relatie draagt daar alleen maar toe bij en brengt de ‘procreatie’ bij de mens op het hogere plan van de intersubjectiviteit, van een gemeenschap van personen, en daarmee van het ‘imago Dei’, anders dan bij de dieren. 

U noemt ‘het hetero zijn’ een ‘subjectieve geaardheid’. Is ‘subjectieve geaardheid’ geen contradictio in terminis? Een geaardheid behoort tot de ‘natuur’ of ‘aard’ der dingen, hun ‘ontologie’ of ‘wezen’. Subjectiviteit is wat de persoon er van denkt, meent waar te nemen, vast te stellen. Objectief zijn alle mensen ‘hetero’, dat wil zeggen behoren tot een soort die zich net als de hogere planten en dieren ‘geslachtelijk voortplant’. De gehele geslachtelijkheid of seksualiteit is op de voortplanting georiënteerd, op elk niveau van de menselijke natuur. Dat een kleine minderheid van mensen te maken heeft met gevoelens van aantrekking tot hetzelfde geslacht maakt op geen enkele manier dat zij niet ‘hetero’ zouden zijn. Maar bij een aantal mensen is de subjectieve beleving van hun ‘seksuele oriëntatie’ is anders. ‘Homo’ of ‘hetero-zijn’ is dus geen subjectieve zaak maar een objectieve: de mens is ‘hetero-‘ seksueel van ‘aard’. Slechts de subjectieve beleving van de seksualiteit kan iemand tot een andere gedachte brengen, maar dat maakt die subjectieve beleving en gedachte niet tot een objectief feit. 

Dat Vaticanum II de ‘intersubjectiviteit’ (TvL) binnen de seksuele relatie tussen man en vrouw erkent, wil dus op geen enkele manier zeggen dat man- of vrouw zijn, hetero- of ‘homo’ ‘subjectieve’ zaken zouden zijn. De menselijke natuur is een zaak die – volgens de criteria van de natuur- en menswetenschappen, objectief beschreven kan worden. Wat men ‘subjectief’ ervaart als zijn ‘seksuele oriëntatie’ is een realiteit, maar maakt daarom nog geen deel uit van het objectieve beeld van de mens dat de natuur- en menswetenschappen ons schetsen. Dus zonder wetenschappelijk fundament, definieert u nu ‘groepen mensen’ (homo’s, hetero’s, en misschien ook wel transgenders), die in feite geen echte ‘groepen’ zijn. En op basis van deze m.i. verkeerde redenering verwijt u de Kerk dat ze de seksualiteit beperkt tot één groep (de ‘hetero’s’). Ik mis elk redelijk fundament onder die redenering.

Er bestaan – wetenschappelijk gezien – geen ‘niet-hetero’s’. Er zijn wel mensen die zich vragen stellen over hun seksuele identiteit en oriëntatie, op basis van gevoelens die in een bepaalde ‘niet-hetero-richting’ kunnen voeren, maar dat maakt hen niet tot ‘andere’ mensen. Mensen stellen zich over zoveel zaken vragen: over hun biologie, hun menszijn, over het bestaan, over God… Mensen voelen ook van alles, op seksueel en ander terrein, maar dat maakt het niet automatisch tot een ander soort mensen. Worstelen met je (‘hetero-‘) seksualiteit of biologische geslacht is niet hetzelfde als ‘niet-hetero zijn’. De lichamelijke liefdesbeleving van ’niet-hetero’s’ (die ik dus definieer als  ‘hetero’s met een bepaalde inclinatie in deze of gene richting, veroorzaakt door psychosociale en wellicht biologische factoren) is dus een beleving die het gevolg is van het toegeven aan die inclinatie, zonder dat die door de menselijke natuur gelegitimeerd wordt, en – derhalve – ook niet door de Kerk, die die menselijke natuur als ‘geschapen naar Gods eigen beeld’ ziet. De mens is niet slechts het product van een kosmisch toeval. Geen wonder dat de Congregatie van de Geloofsleer aan een dergelijke seksueel beleefde relatie haar (goddelijke) zegen onthoudt. In wezen gaat het hier dus om een afwijkende antropologie die u erop na houdt maar die niet de antropologie van de Kerk is en die ik ook niet redelijk vind. 

U gaat zo ver de Congregatie tot woordvoerder van een ‘perverse god’ te noemen. Ik denk dat we ons met evenveel of zelfs meer recht de vraag kunnen stellen of het loskoppelen van de seksuele beleving en de procreatie – sinds grote opkomst van de al dan niet hormonale contractie en de verwerping van Humane Vitae in de jaren zestig – niet ‘pervers’ is te noemen. ‘Seks’ is daarmee een ‘doel op zich’ geworden, die om het even hoe, in welke relationele context en met wie beleefd kan worden. Goed, minderjarigen moeten tegen volwassenen beschermd worden, maar voor de rest lijkt nu alles toegestaan en de Kerk moet dat dan ook maar zegenen. “Waar zijn wij in godsnaam mee bezig?!” om het met uw woorden te zeggen. 

De Kerk laat principieel niemand in de kou staan. Dat zou volledig ingaan tegen haar wezen: een plaats van ontmoeting te zijn met God en met je naaste, wie dat ook is, en wel in het bijzonder degene die onze steun nodig heeft, om welke reden ook. ‘Iedereen’ is welkom. Maar… niet ‘alles’ is welkom, en dat in het belang van de mens. Maar zelfs daarin is de Kerk eerder tolerant, om dat zij – hoewel ‘afkeer hebbend van de zonde’ – zoveel van de zondaar houdt. Paulus zegt: ‘Alles is geoorloofd maar niet alles is goed voor u’. Daar gaat het om: de vraag is of homoseksueel gedrag goed is voor de mens. Wat goed is voor de mens kan niet in strijd zijn met zijn natuur. Daarom denkt de Kerk, op basis van de ‘Openbaring’ en met steun van de wetenschap, dat homoseksueel gedrag niet goed is voor de mens. Maar dat betekent op geen enkele manier ‘homo’s’ niet welkom zijn in de Kerk. 

Tenslotte een persoonlijke noot: ik ben kind van de jaren zestig en heb de seksuele revolutie van heel dichtbij – aan den lijve – ondervonden. Twee van mijn broers verklaarden zich in het begin van de jaren zeventig ‘homoseksueel’. Ik ken de cultuur waarin dat is ontstaan van heel nabij. Ik ken ook die van de ‘vrije’ seksualiteit tussen jongens en meisjes, mannen van vrouwen, het gebruik van contraceptie, het effect daarvan op een relatie, etc. Ik ben bioloog en een naar de Kerk teruggekeerde katholiek en studeerde aanvullend theologie, filosofie en bio-ethiek. Sinds 2009 werk ik aan een persoonlijk ‘apostolaat’, ‘Biofides’ genoemd, waar ik onderwerpen op het raakvak van de biologie en de theologie behandel, theoretisch-filosofisch en praktisch-ethisch. Sinds een jaar of zes ben ik ook hoofdredacteur van het tijdschrift van de (officiële) katholieke artsenvereniging van België, Acta Medica Catholica, en assistent van de (Belgische) voorzitter van de Wereldfederatie van Katholieke Artsenverenigingen (FIAMC) met haar kantoor in het Vaticaan (Dicasterium voor de Integrale Menselijke Ontwikkeling). In 2016 werkte ik mee aan de kritische vertaling van de ‘Theologie van het Lichaam’, hierboven aangehaald; uitgegeven bij Betsaida in Den Bosch (NL). Ik betreur het dat deze zeer grondige theologische en antropologische studie, van de Pools paus, de zo gewenste aanvulling op Humane vitae, zo weinig aandacht heeft gekregen en wijt de ‘denkfouten’ die ik in uw tekst meen aan te treffen aan dat manco. Waar het om gaat is er een ’adequate antropologie’ op na te houden, die recht doet aan alle niveaus van wetenschap: natuur-, mens- en geesteswetenschappen. 

Ik hoop iets van u te vernemen, net als hoofdredacteur van Tertio.   

Vincent Kemme

Bronnen:

Dit bericht is geplaatst in Blog, Blog. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.