Het Bestaan van God

Op 3 april 2012 stond de derde uitzending van Biofides bij Radio Maria België in het teken van ‘het bestaan van God’. We zullen het bestaan van God biologisch niet kunnen aantonen, maar er blijken goede redenen te bestaan om in God te geloven. Je hoeft daar strikt genomen geen religieuze opvoeding voor gehad te hebben of buitengewone religieuze ervaringen voor hebben opgedaan, ook zal helpen die zaken wel. U kunt de uitzending hier opnieuw beluisteren en de integrale tekst van de uitzending meelezen. Om auteursrechtelijke redenen zijn de muzikale onderbrekingen van het programma in de opname weggelaten. Waardeert u het werk van Biofides, gedenk ons dan met een gift. Uw vragen en opmerkingen zijn welkom op biofides@radiomaria.be.

[soundcloud url=”http://api.soundcloud.com/tracks/43329192″ iframe=”true” /]

 

De tekst van de uitzending

Beste luisteraars,

Fijn dat u weer luistert naar het programma Biofides, hier op Radio Maria, waarin we eens op een andere manier naar ons geloof kijken, namelijk door de ogen van een bioloog.

Misschien is het de eerste keer dat u mij hoort, dus licht ik kort toe waarover het in dit programma gaat. Als student biologie in Nederland, ooit in de jaren zeventig en tachtig, was ik een jonge man die, zoals zovelen van zijn generatie, de Kerk de rug toe had gekeerd en nauwelijks enig geloof in God had. Totdat ik in contact kwam met mensen die in gebedsgroepen bijeenkwamen en getuigden van een heel persoonlijke band die je met God kunt hebben, in je gebed, in je persoonlijk leven en in het gemeenschappelijk en kerkelijk leven. Ik ontdekte op mijn studentenkamer dat God wel degelijk bestaat en begon een weg met vallen en opstaan naar een beter begrijpen wat ons geloof inhoudt en hoe wij ook in onze moderne tijd tegen het geloof aan kunnen kijken. In de nieuwe gemeenschappen en bewegingen die de afgelopen decennia op zijn gekomen, vaak weinig bekend nog, zag ik dat ons geloof ons leven kan veranderen en mensen werkelijk gelukkig kon maken. Er ontstonden nieuwe initiatieven in de Kerk, zoals de wereldjongerendagen, die je als gelovige weer hoop gaven: God is werkelijk aanwezig in de wereld en in zijn Kerk: Hij laat haar niet in de steek; zij vernieuwt zich steeds weer en er is steeds – zoals we nu ook in de natuur kunnen zien – een nieuwe lente mogelijk. Dat zien we ook nu – denk ik – met de komst van Radio Maria hier in België, wat een platform biedt aan mensen die werkelijk vanuit het gebed, het geloof van de Kerk, in de wereld willen staan.

Maar wat deed ik met mijn bioloog zijn, sinds deze grootse ontdekkingsreis? Ik gaf nog een aantal jaren les, in Nederland, Brussel en in Vlaanderen, maar nu werk ik aan mijn apostolaat dat ik Biofides heb genoemd, biologie en geloof. Waarom? Omdat onze tijd nood heeft aan antwoorden op vragen die het raakvlak van wetenschap en geloof aangaan, waaronder de biologische wetenschappen. Ik geef u een voorbeeld. Waneer een familielid op sterven ligt vinden wij het van het grootste belang dat er een dokter bij onze geliefde aanwezig is om onze dierbare in zijn of haar laatste momenten de beste medische zorg te verlenen. Maar in onze tijd vindt lang niet iedereen meer dat er ook een priester aan dat bed moet staan, die de stervende voorbereidt op de overgang naar het eeuwig leven. We leven in een tijd dat onze terminale patiënten soms gereduceerd worden tot een biologisch object, een ziek en stervend lichaam dat ooit een persoon was, maar nu nog slechts een ziek lichaam dat lijdt. Hoe zit het met de menselijke geest? Hoe is het gesteld met de verstandhouding van de stervende en de God die hem of haar in de eeuwigheid opwacht? Wat vinden we het belangrijkste: lichaam of ziel? Gelukkig mogen we zeggen dat beide belangrijk zijn, omdat de mens lichaam én geest is, maar het voorbeeld geeft aan dat we nood hebben beter te begrijpen hoe geloof en biomedische wetenschap met elkaar samenhangen en dat we de stervende noch de verworvenheden van de medische wetenschap, noch de rijkdom van het geloof mogen onthouden.

Maar de wereld waarin we leven denkt niet meer zo. Daarom ligt er een taak voor ons, voor mij als bioloog en katholiek gelovige en ook voor Radio Maria, om een aanbod te hebben op het terrein van zowel ons geloof als het raakvlak van ons geloof met de moderne wetenschap, om te zien hoe we deze twee werelden met elkaar kunnen verzoenen en dienstbaar kunnen maken aan het welzijn van de mens, hier op aarde en daarna. Biofides wil als apostolaat daartoe bijdragen en Radio Maria stelt mij in de gelegenheid dat via dit medium bij u in de huiskamer te brengen.

In de uitzending van vandaag wil ik met u stilstaan bij de meest fundamentele vraag die de moderne, door de wetenschap gedomineerde, samenleving zich kan stellen aangaande geloof en religie: het bestaan van God. Voor de gelovige die naar dit programma luistert en die een beetje thuis is in de Heilige Schrift zouden we dit onderwerp met één zin af kunnen doen: namelijk het eerste vers van psalm 53, dat zegt: “De dwaas zegt bij zichzelf: ‘Welnee, er is geen God”. Dat is de enige zin die de hele bijbel wijdt aan wat we het atheïsme noemen, de opvatting dat God niet zou bestaan. Daarmee zou ik het programma over de vraag, over het bestaan van God, hier af kunnen ronden: wie denkt dat God niet bestaat is een dwaas. Maar u begrijpt dat er misschien toch nog wel iets meer over dit vraagstuk te zeggen is. Bijvoorbeeld  omdat nogal wat mensen in onze tijd, waaronder veel hoger opgeleiden en universitair geschoolden, die opvatting aanhangen. Dat zou betekenen dat – als de bijbel gelijk heeft – al die mensen dwaas zouden zijn! Wijder verbreid is de opvatting dat je niet kan weten of God bestaat en er dus beter aan doet je met de problemen van elke dag bezig te houden, dan met dergelijke speculatieve vragen. En dat is wat de meeste van onze tijdgenoten dan ook doen. Misschien laten ze hun kinderen nog dopen, hun eerste communie doen en hun vormsel ontvangen, maar daarna houdt het op: de zorgen van de dag krijgen alle aandacht: opleiding, werk, huis, auto, hobby, vakantie, wetenschappen van allerlei aard aan de universiteiten en hogescholen, kunst en cultuur, maar God: die komt zo ongeveer op de laatste plaats, als Hij al aan bod komt. Voor velen is Hij pas weer in beeld bij het moment van het afscheid: de kerkelijke begrafenis. Maar anderen laten Hem ook daar buiten beschouwing. Men is immers allerminst zeker van zijn bestaan en of meent zelfs zeker te weten dat Hij niet bestaat.  Laten we eens onderzoeken hoe redelijk het is om dat te denken. Of liever: laten we eens nagaan welke redenen wij gelovigen hebben om wel degelijk in zijn bestaan te geloven, zijn liefde voor ons, zijn reddende aanwezigheid in ons leven zoals we dat in de paastijd vieren.

Welke redenen hebben wij gelovigen om in God te geloven? Laat ik beginnen bij mijn achtergrond als bioloog. Dan zie ik een natuur die een aantal kenmerken heeft die mij redenen geven om in God te geloven. De levende natuur verraadt in hoge mate iets van ontwerp. Als ik kijk naar de bouw van een cel, of het erfelijke molecuul DNA, maar ook de bouw van om het even welk plantaardig of dierlijk organisme en de mens, dan ontkom ik er niet aan te vermoeden dat er een intelligente ontwerper aan het werk is geweest. Wat is er namelijk aan de hand: de levende natuur zit intelligent in elkaar en laat zich begrijpen door de mens. Het is ondenkbaar dat een redeloze oersituatie die zuiver materieel is en slechts door toeval geregeerd wordt, intelligente systemen zal kunnen voortbrengen. Die intelligentie moet er eerster en als het ware naast de redeloze materie zijn geweest en verantwoordelijk geacht worden voor het ontstaan van intelligente biologische systemen (denk aan ons hormoon- of immuunstelsel dat zeer precies werkt). Het probleem is alleen dat ik die intelligentie nooit stoffelijk of mathematisch zal kunnen aantonen in de levende natuur, omdat intelligentie een metafysisch, dus boven de natuurlijke orde uitstijgend begrip is en dus niet in de materie aantoonbaar. We hebben het hier dus niet meer over biologie maar over filosofie. In de christelijke filosofie spreekt men – met een beeldspraak – van de vingerafdrukken van God in de schepping, maar zelfs dat beeld is nog te stoffelijk en mag dus niet letterlijk genomen worden. Nooit zullen wij Gods bestaan kunnen aantonen in de biologie, zoals we kunnen aantonen dat bepaalde stoffen in ons bloed verantwoordelijk zijn voor bepaalde eigenschappen van de werking van ons lichaam. De biologie beperkt zich tot de levende materie. God is echter geen materie maar geest. Hij is oorzaak van het bestaan van de materie, van de ordening ervan tot complexe structuren, de gever van het leven eraan, maar dat altijd op een metafysisch niveau, dus in zekere zin ‘boven’ de natuur.

Een opvallende eigenschap is ook de gerichtheid naar een doel die we in de levende natuur aantreffen: structuren hebben een vorm en een functie. De neus is er om te ruiken, de hand om te grijpen, het DNA om onze erfelijke eigenschappen te dragen en over te dragen op onze nakomelingen. Die intelligentie in de levende natuur en die doelgerichtheid laten zich niet verklaren door het idee dat er slechts materie is en blind toeval. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat redeloze materie en zuiver toevallige processen zouden kunnen aanleiding geven voor het ontstaan van intelligente levensvormen, die doelgericht handelen. Er is dus veel reden om aan te nemen dat er meer aan de hand is en dat het redelijk is met een bovennatuurlijke factor rekening te houden die het proces van het leven mogelijk maakt, intelligent in elkaar vlecht en doelgericht maakt. Maar op dat moment hebben we strikt genomen het terrein van de biologie verlaten en zijn we aangeland in meer filosofische bespiegelingen omtrent het leven.

Laten we nog even bij de natuurwetenschappen blijven en kijken naar het feit dat er überhaupt leven is, ja, dat er überhaupt materie is, of nog algemener: dat er iets is en niet niets. Dan kom je bij twee belangrijke argumenten voor het bestaan van God: het ‘contingentie-argument’ en het oorzakelijkheids-argument. We stellen ons voor het leven zoals het is en stellen na enige reflexie vast dat het zich afspeelt in de tijd, in de ruimte en dat het een samenspel is van materie en energie. Beweging van een komeet door de ruimte met een bepaalde snelheid ten opzichte van onze planeet, bijvoorbeeld, is een zaak van bewegingsenergie, materie (de komeet zelf), ruimte en tijd (de afgelegde weg in een bepaalde tijd). Albert Einstein heeft ons doen inzien dat die vier zaken met elkaar samenhangen en onderling afhankelijk zijn, relatief ten opzichte van elkaar. Zo kan het zijn dat de snelheid van het licht een maximum kent. Zonder er te diep op in te gaan geeft dat ons aanleiding te denken dat tijd, ruimte, massa en energie, en daarmee ook het leven op aarde, betrekkelijke zaken zijn. Ze zijn er maar niet onafhankelijk van andere zaken. Vandaar de uitspraak ‘alles is relatief’, dus onderling afhankelijk. Daar komt nog bij dat ze er ook niet hadden kunnen zijn. Dat geldt voor alles in de kosmos. U en ik hadden er ook niet kunnen zijn. De aarde had ook niet gevormd kunnen worden, als we kijken naar de planeetvorming in het universum. Ja zelfs het heelal, dat er is, had er ook niet kunnen zijn. We kunnen ons het nauwelijks inbeelden en het duizelt u misschien, maar toch is het zo. Inmiddels weten we ook door de kosmologie dat het heelal ongeveer 14 miljard jaar oud is en daarvoor niet bestond. Toen was er zogezegd niets. Dus ook geen vacuüm of lege ruimte, want ruimte is ook ‘iets’. Het universum is dus ooit begonnen te bestaan, vanuit het niets, en de modernste kosmologen debatteren erover hoe het heeft kunnen ontstaan. De christelijke filosofen zeggen: indien het universum, met z’n tijd, ruimte, materie, energie en leven, ook intelligent leven, is beginnen te ontstaan, dan moet het een oorzaak hebben. Iets ontstaat namelijk niet zomaar uit het niets, zonder oorzaak. Er moet dus een oorzaak zijn voor het feit dat er überhaupt iets bestaat. Die oorzaak moet iets zijn dat kan bestaan uit zichzelf, daar geen oorzaak voor nodig heeft, dat gewoon is en dat zelfs niet niet kan bestaan. En omdat die oorzaak een universum doet ontstaan dat intelligent ontworpen levensvormen kan voortbrengen moet dat een intelligente oorzaak zijn. En wie zegt intelligent denkt aan verstand of geest. We komen dus erg dicht in de buurt van wat wij christenen ‘God‘ noemen. En we monden uit bij de conclusie dat het ontstaan van ons universum en het leven dat er binnen mogelijk is niet denkbaar is zonder aan te nemen dat er zoiets bestaat als degene die wij God noemen. Zoals de psalmist al zei: het is eerder dwaas aan te nemen dat het universum met al wat er in is, zonder God ontstaan is. Het is in die zin  dwaas te veronderstellen dat er geen God is.

We kunnen het ook benaderen van het oorzakelijkheids-argument. Alles wat wij waarnemen in het universum heeft een oorzaak. Dat u bestaat heeft een oorzaak: uw ouders. En hun ouders… en hun ouders. Je kan je niet voorstellen dat je oneindig terug kan gaan langs de lijn van de oorzakelijkheid, omdat er dan uiteindelijk niets zou zijn. Er moet een eerste oorzaak zijn die al het andere tot gevolg heeft. Indien er geen eerste oorzaak is, is er niets, omdat er niets aan het begin is dat wat we vandaag waarnemen kan veroorzaken. Die eerste oorzaak noemt de christelijke filosofie, met name Thomas van Aquino, ‘God’. Die oorzaak hoeft trouwens niet alleen in de tijd aan een feit vooraf te gaan, maar kan ook simultaan, gelijktijdig zijn van aard. Het boek valt niet op de grond omdat de tafel waarop het ligt het op houdt. Dat gebeurt permanent en gelijktijdig, maar er is wel een oorzaak voor het feit dat het boek niet op de grond vast. Zo is er naast de eerste oorzaak in de tijd ook de permanente eerste oorzaak van ons bestaan, wat samenvalt met ons geloof dat God niet alleen de schepper is aan het begin, maar ook de schepping permanent draagt en in het bestaan houdt, ja zelfs tot zijn doel leidt.

Nog een kosmologisch argument voor het bestaan van God, geen bewijs, maar een argument in een groter geheel van argumenten die voor het geloof in God pleiten tegenover de ongelovige of de atheïst die we tegenkomen op ons pad, is de zg. ‘fine-tuning‘ van het heelal. Kosmologen, niet theologen en ook niet noodzakelijkerwijs gelovige kosmologen, hebben namelijk aangetoond dat er in het universum een aantal constanten zijn, waarden, die uiterst nauwkeurig afgesteld zijn. Men denke aan de lichtsnelheid, die ook veel hoger of lager had kunnen zijn, de zwaartekracht, die groter of kleiner had kunnen zijn, theoretisch, de aantrekkingskracht tussen de kleinste deeltjes in onze moleculen, etc. Het lijkt alsof er iets of iemand is geweest die bij het ontstaan van het universum bij de ‘Big Bang’ die waarden zo precies heeft afgestemd, dat ze exact de juiste condities scheppen voor het ontstaan van elementen zoals koolstof, zuurstof en waterstof, die noodzakelijk zijn voor het ontstaan van organische stoffen en dus voor leven. Het verraad opnieuw een intelligentie die achter de schermen aan het werk zou zijn. In elk geval is de kans dat die waarden of kosmologische constanten door louter toeval zo afgesteld zouden zijn vergelijkbaar met de kans dat een chimpansee met een laptop in twee dagen het complete werk van Shakespeare op een computer foutloos in zou typen. Indien het die aap zou lukken zou u toch vermoeden dat een intelligente aanwezige dat beest daar een handje bij zou helpen. Toch is de heersende opvatting in de wetenschap en in de westerse wereld dat de kosmos en het leven op aarde ‘zomaar’  ontstaan zijn, zuiver toevallig. Indien u bedenkt dat een bacterie, een van de meest primitieve levensvormen op aarde, al veel complexer van bouw en werking is dan een spaceshuttle, dan wordt het erg onwaarschijnlijk te geloven dat de bacterie ‘zomaar’ ontstaan is, terwijl we weten dat de spaceshuttle voor immense en te groot gebleken bedragen door de beste Amerikaanse wetenschappers bedacht en in elkaar gezet is. Niemand zal beweren dat een spaceshuttle zomaar toevallig’ is ontstaan. We zijn terug bij het argument van het intelligent ontwerp dat we in de levende werkelijkheid aantreffen.

Laten we ook eens kijken naar de mens zelf en bezien of ons eigen bestaan aanleiding geeft om in het bestaan van God te geloven. En we gaan opnieuw de oefening doen om niet zozeer naar de prachtige bijbelteksten te kijken die ons zeggen dat we naar Gods beeld en gelijkenis zijn geschapen. Dat is zeker waar, maar de bijbel is voor veel van onze tijdgenoten geen gezaghebbende bron. Misschien kunnen we ook zonder de Openbaring, zonder de bijbel en de Kerk al concluderen dat het dwaas is – om de psalmist nog eens te citeren – te denken dat God niet bestaat. Over onze intelligentie hebben we het al gehad en gezegd dat het ondenkbaar is dat een redeloos universum louter toevallig een redelijk wezen voortbrengt. Die kans is volstrekt verwaarloosbaar zo niet gelijk aan nul.

De menselijke intelligentie gaat gepaard met zelfbewustzijn en een vrije wil, eigenschappen die hem in staat stellen te reflecteren op zijn leven en de waarheid te kennen. De mens wordt daarom gedefinieerd als een ‘iemand’ anders dan een dier, als een persoon. Die geestelijke eigenschappen van de mens verraden een geestelijke component van zijn bestaan, die zijn biologische bestaan overstijgt. Die werkelijkheid verwijst naar een geestelijke wereld die de natuur zoals we die kennen te boven gaat. Het is ook die dimensie van de mens die hem doet verlangen naar een leven dat het aardse, eindige leven overstijgt. De mens lijkt voorbestemd om zijn biologische dood te overleven door de geest. Hij wenst de waarheid te kennen, niet alleen op het materiële vlak maar ook op het immateriële vlak van de eeuwige waarheden. Augustinus signaleert dat en zegt dat als ons beperkte verstand toegang blijk te hebben tot eeuwige waarheden, en waarheden onlosmakelijk verbonden zijn met de geest, er een eeuwige, goddelijke geest moet zijn die deze waarheden in zich herbergt. Dat is het zg. waarheidsargument voor het bestaan van God.

Een ander argument dat pleit voor het bestaan van God is het zogenaamde morele argument. Onze beleving van de werkelijkheid doet ons geloven dat er zoiets bestaat als goed en kwaad. Er gaat geen dag voorbij of wij vellen wel een of meer morele oordelen. Iemand heeft achter de rug van een ander om iets ten nadele van die persoon doorverteld. We vinden dat niet goed, maar doen het soms misschien toch. Iemand heeft op het belastingformulier bepaalde inkomsten niet opgegeven. We hebben dat een moreel oordeel over. Mensen trekken door de straten van Brussel om voor het recht op abortus, of juist daartegen te protesteren. Mensen vellen een moreel oordeel over bepaalde zaken en onderscheiden zich daarmee van de dieren. Maar bestaat er in feite wel een objectieve norm voor wat goed en kwaad is? Wie maakt dat uit? De gelovige zal onmiddellijk naar God verwijzen, naar de Tien Geboden, naar de moraal van de Kerk. Maar voor de ongelovige , die niet weet of God bestaat of zelfs meent dat Hij niet bestaat, zijn de Bijbel, de Tien Geboden en de Moraal van de kerk geen referenties. Hij wil zelf uit kunnen maken wat goed en kwaad is en daar misschien met anderen het over eens worden, bijvoorbeeld in de politiek, maar meer dan dat niet. Hoe kunnen we met hen over het bestaan van God spreken? Het antwoord gaat in de richting van de vaststelling dat – hoe je het ook wendt of keert – er absolute normen bestaan voor goed en kwaad. De Holocaust bewijst ons dat er handelingen van mensen zijn die onder alle omstandigheden immoreel te noemen zijn: het uitroeien van een heel volk bijvoorbeeld. Of het martelen van een driejarig kind. In de geschiedenis van de filosofie is er ook sprake van de zg. morele natuurwet, een morele wet die in het hart van de mens geschreven staat en die hel op redelijke gronden zegt wat goed en kwaad is, zonder dat je daarbij de openbaring van God via de bijbel of de godsdienstige traditie nodig hebt. Maar zelfs indien je ook daar aan zou twijfelen is er één ding waar eigenlijk elk redelijk mens moreel gezien niet aan twijfelt en dat door kardinaal Newman werd verwoordt: ieder mens moet volgens zijn geweten handelen. Wij ervaren het dus als immoreel om iets te doen dat tegen je geweten ingaat. Iemand die tegen diefstal is, maar het toch doet ervaren we als een miserabel en te minachten persoon. Dat betekent dat zelfs als je de in de geschiedenis geformuleerde ethische normen zoals in de Tien Geboden of Morele Natuurwet in vraag stelt, blijf je zitten met de morele eis te handelen volgens je geweten. Het is nooit goed om niet volgens je geweten te handelen. Dat betekent dat er dus goed en kwaad bestaat, welke normen je ook hanteert. Maar waar komt goed en kwaad dan vandaan? Kan ons geweten of de moraal voortkomen uit een redeloze oermaterie die zuiver toevallig zich tot de mens ontwikkelt, de mens die dan bij zijn keuzes zich slechts laat leiden door het verlangen om als soort te overleven? Een andere benadering is te zeggen dat indien God niet bestaat alle geoorloofd is. Maar omdat wij ervaren dat er goed en kwaad bestaat moet ook God bestaan. En inderdaad: een absolute norm voor goed en kwaad kan in feite niet uit de natuurlijke orde van het leven in de kosmos voortkomen: die moet een hogere oorzaak hebben, die wij christenen God noemen. Indien er dus goed en kwaad bestaat – en wij weten allemaal dat dat het geval is – dan moet God bestaan, is het dwaas te denken dat God niet bestaat. Opnieuw krijgt de psalmist gelijk.

Nog een argument dat de mens aangaat is dat van het verlangen. Voor elk aangeboren verlangen dat wij hebben, naar voedsel, naar seksuele eenwording, naar vriendschap en schoonheid, bestaat er de bijpassende realiteit die dat verlangen in vervulling doet gaan. Honger hebben zou geen zin hebben indien er niet gegeten hoefde te worden en seksueel verlangen had geen zin indien er geen twee geslachten waren die samen nieuw leven kunnen verwekken. Maar wij hebben ook verlangens die de aarde werkelijkheid overstijgen, verlangen naar eeuwig geluk. Het zou zinloos zijn voor de mens als wij die verlangens hadden zonder dat die werkelijkheid van eeuwig geluk zou bestaan. Het is daarom redelijker aan te nemen dat eeuwig geluk, dat we bij God situeren, wel bestaat en nogal onredelijk om te denken dat het na dit leven gewoon afgelopen is met ons.

Dan is er nog het argument van de algemene instemming met de opvatting dat er een God is. Volgens een studie uit 2005 zou het percentage atheïsten, dus mensen die elk godsbestaan afwijzen, op ongeveer 2,3 procent van de wereldbevolking staan. Dat betekent dat meer dan 97 procent van de wereldbevolking denk dat er zoiets als God of ‘het goddelijke’ bestaat. Dat is een indrukwekkend hoog cijfer, maar natuurlijk geen bewijs voor het bestaan van God. Tegelijk is het wel een sterke aanwijzing, want waarom zou bijna de gehele mensheid in God of het goddelijke geloven als het niet bestaat. Zou de mensheid als geheel zich zo kunnen vergissen?

Een niet te veronachtzamen argument voor het bestaan van God is dat van de zelfopenbaring van God in de geschiedenis en de ervaring daarvan door de mens. Dat zal voor de ongelovige misschien niet direct een argument zijn, maar bibliotheken zijn er over volgeschreven en onze hele cultuur spreekt ervan in kerkgebouwen op grote pleinen in het hart van onze steden, in kunst en cultuur, zelfs in onze wet- en regelgeving, die gebaseerd zijn op deze in de geschiedenis te traceren openbarings-gebeurtenissen. Waar Adam en Eva nog ongehinderd met God door de tuin konden wandelen was er na de zondeval een communicatieprobleem ontstaan tussen God en de mens, zodat het zicht op God voor de mens verduisterd werd. Maar God kwam de mens vele malen in de geschiedenis te hulp, in het bijzonder in de geschiedenis van het Joodse volk en in de hoogste mate in de persoon van Jezus. God verscheen op aarde om zich aan de mens te openbaren en om hem te redden uit een uitzichtloos bestaan. Het is niet redelijk om deze indrukwekkende geschiedenis, die het aanzicht van de aarde werkelijk heeft veranderd, naast zich neer te leggen. Van geen figuur uit de antieke geschiedenis hebben we zoveel bewijs van zijn bestaan als van Jezus en zijn opstanding uit de dood, kernpunt van dit openbaringsgeloof, is uiterst goed gedocumenteerd, zodat er in feite geen goede redenen zijn om er aan te twijfelen. En het leidt geen twijfel dat voor de opstanding uit de dood bovennatuurlijke, goddelijke  krachten nodig zijn. En wat te denken van de Kerk die met Pinksteren, gebouwd op twaalf feilbare mannen, ontstaan is en haar missie in de wereld is begonnen. Naast het wonder van de menswording van God en de verrijzenis uit de dood is het voortbestaan van die Kerk, nu 2000 jaar lang, een permanent wonder dat zich onder onze ogen voltrekt. Geen andere oorzaak dan God kan in rede verklaren waarom een menselijke organisatie op aarde twintig eeuwen en alle mogelijk politieke en culturele wederwaardigheden heeft kunnen trotseren en nog steeds in omvang toeneemt, wereldwijd gezien, nog steeds een pausschap kent dat een cruciale rol vervult in de mensengeschiedenis. En daarbij komt het getuigenis van zovele mensen in de geschiedenis, ook in onze tijd, die de ervaring opdoen van de levende God in hun leven en daardoor vaak indrukwekkende levens leiden waar mensen een voorbeeld aan nemen. Goed, hun ervaringsgetuigenis is geen bewijs voor Gods bestaan, maar het is niet verstandig om niet naar hen te luisteren, want hun ervaring is er een die in het grotere geheel van ons geloven en denken zijn plaats verdient.

Een ander argument – tenslotte – dat ik u vandaag niet wil onthouden is het argument van de schoonheid. Schoonheid is een ongrijpbaar begrip, maar daarom niet minder reëel. Een van de eerste dingen die je leert aan een moderne universiteit waar je biologie gaat studeren is dat je de natuur niet zozeer ‘mooi’ moet vinden, maar moet onderzoeken op oorzaken voor en grotere verbanden tussen waargenomen biologische feiten. Het biologische leven wordt in feite gereduceerd tot een stelsel van biochemische oorzaak-gevolg-relaties en het is misschien wel daarom dat er onder biologen en wetenschappers in het algemeen zo weinig geloof in God is. De heersende filosofie is die van het naturalisme en het materialisme. Er is niets meer dan de natuur en de materie.  Inmiddels weten we dat de natuur in feite niet te verklaren is zonder een bovennatuurlijke goddelijke oorzaak en dat de materie slechts kan bestaan door fijn afgestelde kosmologische constanten vanaf het begin van ons universum die wijzen op een intelligente oorzaak. Schoonheid in de natuur of in de cultuur worden dus in een materialistische wereldvisie gezien als bijproducten van een louter toevallige kosmos, maar verder niet echt terzake doende. Ondertussen houden wetenschappers er toch allerlei hobby’s op na, zoals een lidmaatschap van een kunstvereniging of een bungalow in een stuk ongerepte natuur, vanwege haar schoonheid. Schoonheid is werkelijk een argument om te geloven in God. Strikt genomen had de aarde niet ‘mooi’ hoeven te zijn om te bestaan, maar toch wordt ze als mooi ervaren. En wat denkt u van de mooiste kunstuitingen van de mens in de kunstgeschiedenis. Die is onlosmakelijk verbonden met zijn religiositeit. Sterker nog: geloof is een van de grote drijfveren voor het ontstaan van kunst. Wie luistert naar de Mattheüs Passion van Johannes Sebastiaan Bach, wordt geconfronteerd met ook volgens ongelovigen mogelijk de mooiste muziek die ooit op aarde geschreven is. En waar gaat het over: de grootste liefdesdaad die God ooit aan de mens heeft gedaan: zijn enige Zoon voor onze zonden, onder meer die van het ongeloof, wegschenken. En uit de opstanding van Jezus zou de grootste godsdienst op aarde ontstaan, met de grootste kunstschatten die de mensheid ooit heeft voortgebracht. Schoonheid is een werkelijk argument voor het bestaan van God, geen bewijs, maar wel een argument.

Zijn er ook argumenten in de filosofische geschiedenis geweest tegen het bestaan van God. De twee belangrijkste zijn het mysterie van het kwaad en het feit dat God wetenschappelijk niet aan te tonen is. Maar het mysterie van het kwaad wordt door Christus solidariteit met de zonde, het lijden en de dood van de mens dat wij met Pasen vieren in feite opgelost, waarbij de vrijheid van de mens om met of zonder God te leven in tact blijft. Het mysterie van het kwaad past dus binnen een groots plan van God met de schepping en met de mens en blijkt het bestaan van God uiteindelijk eerder te bevestigen dan te ontkennen. Maar we kunnen er begrip voor hebben dat mensen aan Gods bestaan of aan zijn goedheid gaan twijfelen als zij geconfronteerd worden met vreselijke uitingen van het kwaad in de wereld. Dat God wetenschappelijk niet aantoonbaar is, is eenvoudiger te weerleggen: omdat wetenschap zich slechts met de geschapen orde, de materie in tijd en ruimte, bezig houdt mist zij het instrumentarium om de godsvraag op te lossen. Wetenschap is neutraal, waar het gaat om de vraag of God bestaat of niet. Het is wetenschappelijk onmogelijk te bewijzen dat God niet bestaat, terwijl de wetenschap genoeg aanwijzingen geeft, zoals hierboven al genoemd, voor het bestaan van een eerste scheppende en intelligente oorzaak die ook een richting en doel aan de kosmos geeft.

Waarom deze opsomming van argumenten voor het bestaan van God? Is dat wel nodig? Kunnen we niet gewoon in Hem geloven, tot hem bidden, Hem vieren en ontvangen in de sacramenten? Jazeker, dat kan en laten we dat vooral op de voorgrond blijven zetten. Maar God heeft ons ook een verstand gegeven waarmee we ons geloof kunnen begrijpen, onderbouwen en verklaren. Petrus, de eerste paus, roept ons zelfs op altijd bereid te zijn om verantwoording af te leggen van de hoop die in ons leeft. Wij hebben de opdracht als gelovige onze twijfelende of ongelovige tijdsgenoten iets te kunnen zeggen als we om de vraag naar het bestaan van God uitkomen in een goed gesprek. Niet om ons krampachtig te verdedigen, of de ander met de waarheid om de oren te slaan, maar wel om op een verstandige wijze iets te delen van wat het geloof in God, wat God zelf voor ons betekent. Daarvoor moeten we ons ook wat vormen in de argumenten waarvan ik er u enkele gaf. Zij kunnen uw ongelovige familielid, uw kind, uw buurman of collega misschien op andere gedachten brengen. In feite gaat er nog iets aan vooraf en dat is dat we onszelf ook een beetje weten uit te leggen waarom we geloven wat we geloven. Dat sterkt ons geloof en geeft onze band met God een stimulans.

Kunnen we het bestaan van God nu als bewezen achten? Ja en nee. Nee, omdat God zich zeker in materiële zin niet laat bewijzen. God past niet in een reageerbuis of laat zich niet waarnemen met een telescoop. Veel argumenten die we genoemd hebben zijn ook slechts argumenten die pleiten voor Gods bestaan. Het is een beetje als in een rechtszaak: welke aanwijzingen hebben we dat deze of gene de moord heeft gepleegd. Op een zeker moment, alle argumenten gewogen hebbend, komt men tot een oordeel: de verdachte is de dader van de moord, of niet. Voor het bestaan van god zijn goede argumenten aan te dragen en zelfs logische bewijzen. Het is in een aantal gevallen van onze argumenten gewoonweg onlogisch en onredelijk om aan te nemen dat God niet bestaat. Wat ons terugbrengt bij de psalmist, die ongeloof aan de dwazen toeschrijft.

Een aardige anekdote is die van de Britse filosoof Bertrand Russell die atheïst was, dus het bestaan van God tot aan zijn dood ontkende. Op zijn sterfbed kwam er een pastoor aan zijn bed die hem zei: ‘Wat ga je God zeggen als blijkt dat Hij toch bestaat, anders dan je altijd gedacht hebt? De filosoof zou geantwoord hebben:: ‘Sir, Mijnheer’, want je moet natuurlijk wel beleefd zijn. ‘Mijnheer, ik zie dat ik er met mijn hypothese dat u niet bestaat naast heb gezeten! Staat u mij toe u toch één vraag te stellen: Waarom hebt u ons niet meer bewijs van uw bestaan geven?’ God heeft ons, zo luidt het antwoord op die vraag, genoeg bewijs gegeven van zijn bestaan om Hem te leren kennen, op voorwaarde dat wij hem zoeken. God respecteert de mens zozeer dat Hij zich niet aan Hem opdringt. Meer bewijs van zijn bestaan zou de vrijheid van de mens om in Hem te geloven in gevaar brengen. De apostel Paulus zegt in het eerste hoofdstuk van zijn brief aan de Romeinen: ‘Wat een mens van God kan weten is in feite onder hen bekend. God zelf heeft het hen geopenbaard. Van de schepping der wereld af wordt zijn onzichtbaar wezen door de rede in zijn werken aanschouwd, zijn eeuwige macht namelijk en zijn godheid’. Daarna is Paulus niet erg mild voor diegenen die niet in God geloven om dan met de psalmist ongelovigen voor dwazen uit te maken. Ik zou daar moeite mee hebben als ik zelf niet ongelovig was geweest in mijn jonge jaren en achteraf moet toegeven dat ik verblind was en dwaas in mijn denken. De enige verdediging die ik voor mijn toenmalig ongeloof kan opwerpen is dat ik door mijn opvoeders, thuis, op school, in de Kerk, niet altijd op het goede spoor werd gezet en in de jaren zestig en zeventig zelfs menigmaal helemaal op het verkeerde been. Maar dat excuus is maar deels van toepassing: elke mens heeft ook zelf de verantwoordelijkheid om na te gaan of datgene dat hij gelooft werkelijk waar is, de zoektocht naar de waarheid omtrent God, naar God zelf te ondernemen.

Wanneer ik dus met u heb willen nadenken over het bestaan van God, vanuit mijn achtergrond als bioloog, wat rondkijkend bij de christelijke filosofen die ons bij dergelijke overpeinzingen kunnen helpen, dan is dat om een positieve bijdrage te leveren aan de nieuwe evangelisatie waartoe onze paus Benedictus en de gehele Kerk ons in onze tijd speciaal oproept. Radio Maria is een kanaal waarlangs die nieuwe evangelisatie gestalte kan krijgen en ik verheug mij erover langs dit medium iets van mijn gedachten met u te kunnen delen. U kunt deze nalezen op mijn website www.biofides.be en u kunt ook reageren met uw vragen op opmerking op het speciale e-mail adres dat voor dit programma is aangemaakt: biofides@radiomaria.be. U kunt mij ook op Facebook vinden, op de pagina https://www.facebook.com/pages/Biofides/102532384913. Ik denk u voor uw aandacht.

Twee aanbevolen bronnen:

Dit bericht is geplaatst in Radio Maria België, Wetenschap & Geloof met de tags , , , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.