In een audiëntie van 16 december 2009 heeft paus Benedictus XVI de persoon van John van Salisbury (1100 of 1120 – 1180) naar voren gebracht, een middeleeuws theoloog en filosoof, die in interessante gedachten naar voren brengt over de relatie geloof, verstand en ethiek. We citeren hier uit de tekst van paus.
Verstand en geloof
Volgens John van Salesbury bereikt het verstand normaal een kennis die niet onbetwistbaar doch waarschijnlijk is en die men in vraag kan stellen. Dat wil zeggen dat de kennis van de mens onvolmaakt is want zij is onderworpen aan eindigheid, aan de beperkingen van de mens. Kennis kan echter groeien en zich vervolmaken door ervaring en het ontwikkelen van juiste en samenhangende redeneringen, zodat zij verbanden kan leggen tussen begrippen en werkelijkheid dank zij discussie, vergelijking en de kennis die zich van generatie op generatie verrijkt. Alleen in God is volmaakte wetenschap; zij wordt aan de mens meegedeeld, ten minste ten dele, door middel van de Openbaring die gelovig aanvaard wordt, daarom ontplooit de wetenschap van het geloof, de theologie, de mogelijkheden van het verstand en maakt zij nederige vooruitgang mogelijk in de kennis van Gods mysteries.
Morele wet
‘“Gods genadigheid”, schrijft Johannes van Salesbury, “heeft ons Zijn wet gegeven die bepaalt wat voor ons nuttig is om te weten en die aanwijst wat van God mag gekend worden en wat gerechtvaardigd is te onderzoeken … In deze wet wordt Gods wil namelijk kenbaar en duidelijk, zodat ieder van ons weet wat hij moet doen” (Metaloghicon. 4,41: PL 199,944-945). Johannes van Salisbury – zo vervolgt de paus – bestaat ook een objectieve en onveranderlijke waarheid, waarvan God de oorsprong is, die toegankelijk is voor het verstand en met het praktische en sociale handelen te maken heeft. Het is een natuurlijk recht waaraan de wetten van de mens en de politieke en religieuze autoriteiten zich moeten inspireren zodat zij het algemeen welzijn kunnen bevorderen. Deze natuurwet is gekenmerkt door een eigenschap die Johannes “billijkheid” noemt, dat wil zeggen dat elke mens zijn rechten toegekend worden. Daaruit volgen voorschriften die legitiem zijn bij alle volken en in geen geval kunnen afgeschaft worden. Dat is de centrale stelling in “Polycraticus”, de verhandeling over filosofie en politieke theologie, waarin Johannes van Salisbury nadenkt over de voorwaarden waardoor besturen rechtvaardig en aanvaardbaar kunnen optreden.