Rome (Biofides) – Er zijn van die momenten in je leven dat je als bioloog en katholiek christen even ‘uit je dak’ gaat en zo’n moment was het congres Biologische Evolutie: feiten en theorieën, gehouden van 3 tot 7 maart jl. aan de Pauselijke Universiteit ‘Gregoriana’ te Rome. Topwetenschappers, filosofen en theologen uit de gehele wereld verzamelden zich om zich over de meest recente ontwikkelingen in de wetenschap en het gelovig denken over evolutie en schepping te buigen. Twee universiteiten stonden garant voor de wetenschappelijke kwaliteit: bovengenoemde Romeinse en de Notre Dame University in et Amerikaanse Indiana. En dat alles stevig ondersteund door het Vaticaan, in het bijzonder de Pauselijke Raad voor de Cultuur en de Congregatie van de Geloofsleer. Eén ding werd in elk geval opnieuw duidelijk: dat de katholieke kerk geen angst heeft voor wetenschappelijke inzichten en van harte bereid is om met de modernste wetenschappelijke inzichten geconfronteerd te worden. Ook als dat zou betekenen dat de mens toch van de aap afstamt.
Nu voor dat laatste, de afstamming van de aap, daarvoor hoefde men dit congres niet te organiseren. Pius XII heeft al gesteld dat de kerk daar geen theologische bezwaren tegen heeft, zolang de schepping van de menselijke ziel ‘direct door God’ maar niet in het geding komt. Hoe we ons de wording van de mens vanuit een gemeenschappelijke voorouders van mens, chimpansee, gorilla en orang-oetang dan verder moeten voorstellen, dat blijft vooralsnog onduidelijk, zij het dat paleontologen toch steeds meer inzicht lijken te krijgen over hoe de hominisatie vanuit één plaats in Afrika, ergens langs de Ethiopische rivier Omo, twee miljoen jaar geleden, als gevolg van veranderende fauna’s en ecosystemen, zoals de Franse paleoantropoloog Yves Coppens veronderstelt, is verlopen.
Maar wat is er nu in feite waar aan die hele evolutietheorie, wat is er ‘bewezen’? Dat een wetenschappelijke theorie aan het criterium van de verifieerbaarheid moet voldoen, gaat voor deze theorie alvast niet op, omdat de tijdschalen van het ontstaan van leven verificatie door experimenten per definitie niet toelaat. Is daarom de hele theorie speculatie, derhalve niet relevant en in het slechtste geval pure onzin? Dat is ook niet vol te houden. Vanuit de paleontologie, maar ook vanuit de moleculaire genetica en de vergelijkende taxonomie voeren wetenschappers te veel aanwijzingen aan voor de juistheid van de evolutietheorie om deze terzijde te kunnen leggen. Dus zonder de evolutie in detail te kunnen bewijzen komen wetenschappers tot de conclusie dat we hier van wetenschappelijke ‘feiten’ kunnen spreken, in de zin dat er dusdanig veel argumenten op evolutie wijzen dat je ‘veilig’ kan aanmenen dat het ook waar is. En ook de katholieke kerk heeft zich in deze zin aan de kant van de wetenschap geschaard, in de eerste plaats omdat de katholieke kerk de wetenschap niet alleen als haar vriend, maar zelfs een beetje als haar kind beschouwt en er niet vanuit gaat dat kind altijd maar liegt, maar eerder geneigd is – net als zijzelf op theologisch en moreel gebied – de waarheid te zoeken, vinden en spreken. Johannes Paulus II heeft daarom zoals bekend in een rede tot de Pauselijke Academie van Wetenschappen in 1996 de theorie ‘meer dan een hypothese’ genoemd, wat in wetenschapsfilosofische kringen (Karol Woytila was een filosoof) zoveel betekent als dat we ervan uit mogen gaan dat het om een wetenschappelijke theorie gaat, die voor waar mag worden gehouden zolang er geen aanhoudende stroom van waarnemingen en feiten is die de theorie weerspreken.
Maar wat moeten we dan met onze bijbelverhalen, met de creationisten en de aanhangers van Intelligent Design en de relatie met religie in het algemeen? In de eerste plaats wordt aan de meest letterlijke interpretatie van het eerste hoofdstuk van Genesis, het verhaal van de schepping in zes dagen en een rustdag, al sinds de kerkvaders getwijfeld. De heersende opvatting onder bijbelgeleerden is dat het om een liturgische hymne gaat, een gedicht, dat de structuur aanneemt van de zevendaagse week, die dus al bestond toen het lied geschreven werd én het tien maal spreken van God conform de tien ‘woorden’ van God tot Mozes, iets ten onrechte door ons aangeduid als de tien ‘geboden’. Een prachtige poëtische constructie die vooral wil aanduiden, temidden van de vele niet-joodse kosmologische opvattingen van voor onze jaartelling, dat er één God is die verantwoordelijk is voor het bestaan van hemel en aarde, dat we de kosmos en de aarde en het leven dus op moeten vatten als ‘geschapen’ en dat God die schepping volgens een zekere orde heeft geschapen en ‘goed’, tot ‘zeer goed’. Wat haaks stond op de vele elkaar bestrijdende goden en halfgoden en de bedenkelijke aard van de natuurlijke orde, volgens bepaalde opvattingen in de oudheid. Natuurlijk moeten we daar het verhaal van de zondeval en de consequenties daarvan nog wel bijnemen, om als jood, christen of moslim deze wereld met haar kwaad te begrijpen, maar de schepper zowel als de schepping zijn in beginsel zeer goed van aard.
Het al te letterlijk nemen van Genesis 1 past dus niet in de grote traditie van het christelijk denken, en blijkt volgens een Amerikaanse protestantse historicus op het congres ook pas van zeer recente datum te zijn: de negentiende eeuw in bepaalde streng protestantse kringen in Amerika, voornamelijk als reactie op Darwin’s ‘Origin of the Species’. Op het congres wordt het er uit voortvloeiend Creationisme afgedaan als slechte theologie én slechte wetenschap. Het ontkent een overvloed aan bevindingen die wijzen op evolutie over lange perioden en toont voortdurend aan dat nog niet alles is opgehelderd in de evolutietheorie. En het vertrekt van een bijbelinterpretatie die weinig tot geen ankers heeft in de joods-christelijke traditie. Alsof de schrijvers van Genesis een feitenverslag hebben willen geven van de scheppingsdaden van God en we een tekst van eeuwen vóór Christus zouden mogen lezen als een natuurwetenschappelijke tekst met de intenties van een schrijver uit de 19e, 20e of 21e eeuw ná Christus.
Ook Intelligent Design komt er op het congres slecht vanaf. Het gaat hier om een beweging van meestal gelovige wetenschappers, die op een min of meer natuurwetenschappelijke manier willen aantonen – nog zonder succes – dat bepaalde complexe structuren in de natuur niet ‘zo maar’ ontstaan kunnen zijn. Daar moet God op de één of andere manier tussenbeide zijn gekomen. Je komt dat goed beschouwd uit bij een ‘God-van-de-gaten’: wat biologisch niet verklaarbaar is, dat heeft God zélf gedaan door even een duwtje te komen geven om iets tot stand te brengen. Vanuit de theologie wordt het bezwaar aangevoerd dat je God daarmee verlaagt tot een natuurlijke factor in de kosmos. Bovendien zou de kosmos zelf dan niet in staat zijn om te worden wat het geworden is, wat inhoudt dat de door God gegeven natuurwetten niet zouden volstaan. Het is ook deze God-van-de-gaten’ waar de bekende atheïstische bioloog Richard Dawkins tegen in verweer komt, omdat elke keer naar verloop van tijd en wetenschappelijke studie weer blijkt dat die gaten wel degelijk door een natuurlijke verklaring opgevuld kunnen worden. Zodat hij tot de conclusie komt dat dié god niet bestaat. In een lang gesprek tussen Dawkins en de voormalig directeur van de Vaticaanse sterrenwacht, de jezuïet Coyne, onlangs, maakt deze laatste Dawkins er dan ook fijntjes op attent dat hij als katholiek priester ook helemaal niet in dié god gelooft, maar wél in een transcendente God die de eerste oorzaak is van alle bestaan, op een bovennatuurlijk niveau, en het doel ervan, en van wie alle bestaan in de natuurlijke orde afhangt.
Een sleutelmoment in het congres vormde bijdrage van de Franse theologieprofessor Maldamé uit Toulouse, die twee niveaus van oorzakelijkheid duidelijk onderscheidt, de natuurlijke en de bovennatuurlijke. God heeft in de natuur de mogelijkheden gelegd om zich – zeg maar – autonoom te ontwikkelen van atomen en moleculen tot organisch leven en zelfs intelligent leven van de mens. God hoeft niet in te grijpen in de natuurwetten die Hijzelf geschreven heeft, want die natuurwetten, daar mankeert niets aan. Hij zal dat hoogstens af en toe doen en dan spreken we van tekenen en wonderen, zoals Jezus die deed, waarmee God op een uitzonderlijke manier zichzelf wil manifesteren. Maar in de regel laat God de zaken lopen zoals ze lopen. Zelfs toeval speelt daarin zijn rol. Al de Franse bioloogfilosoof Monod zegt dat de wereld niet door God maar door toeval geschapen is, dan zegt Maldamé dat God naast de natuurwetten en de kosmos het toeval aan het universum geschonken heeft als medeconstituerend beginsel. Toeval als geschenk van God! Als de kosmos maar genoeg tijd en ruimte heeft, en dat heeft ze, dan zal onvermijdelijk een sterrenstelsel, een planetenstelsel, een planeet als de aarde, leven op aarde – en misschien ook elders – en de mens ontstaan. Ook de evolutiebiologen op het congres bevestigden dat er veel aanwijzingen zijn op natuurlijk niveau voor deze onvermijdelijkheid van het ontstaan van bepaalde complexe structuren. Zo leveren paleontologen bewijzen voor het op diverse plaatsen in de ‘boom van het leven’ onafhankelijk van elkaar ontstaan van het cameraoog, ons oog. Volgens de biologen van nu vertoont de natuur op alle niveaus, dat van de atomen en moleculen, dat van de weefsels en organen (de ontwikkelingsbiologie speelt daarin een belangrijke rol), symptomen van ‘ingebakken ‘ onvermijdelijkheid van het ontstaan van complexe fenomenen. De mens zou volgens dat inzicht dus uiteindelijk een onvermijdelijk gevolg zijn van de materie en energie waaruit de kosmos, de ruimtetijd waarin wij leven, bestaat. Bovennatuurlijke oorzakelijkheid, het feit dat God het zo gemaakt heeft en laat functioneren, mogen we nooit verwarren met natuurlijke oorzakelijkheid, bijvoorbeeld dat door isolatie van een populatie van een bepaalde soort of door een veranderd milieu er veranderingen in de eigenschappen van een soort ontstaan. Wij moeten erin durven geloven dat alles in de kosmos langs natuurlijke wegen is ontstaan. Er bestaat een zekere afstand tussen God, die geest is en bovennatuurlijk, en ons de natuur, en er is een zekere autonomie van de schepping, een bepaalde vrijheid, die uiteindelijke resulteert in de vrijheid van de mens, die zelfs misschien wel voorwaarde is voor het ontstaan van een wezen met een vrije wil. Wel is er een relatie tussen God en de levende natuur, die van de afhankelijkheid. God is op een discrete maar beslissende manier in zijn schepping aanwezig. Zonder Gods wil zou dit alles niet bestaan. De juiste interpretatie van het ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde’ is ook niet zozeer die van een begin in de tijd, ook al blijft ook die interpretatie van kracht, maar vooral van een ten principale voorafgaan van God aan de schepping. God is de ‘eerste oorzaak’ van het bestaan van hemel en aarde’ zoals de oude filosofen al stelden. God is volmaakt en heeft het niet nodig om de wereld te scheppen, maar de overvloed van zijn liefde en goedheid wil zich uitdrukken en daardoor bestaan wij. Dat God daarbij in wijsheid te werk is gegaan spreekt vanzelf. Er is vanuit theologisch oogpunt zeker sprake van een intelligent ontwerp, alleen speelt dat zich niet zozeer af op het natuurlijk niveau van de ‘klokkenmakergod’, die hoogst persoonlijk komt knutselen in de kosmos. Het gaat om een veel hogere wijsheid, ‘design’, die de geschapen natuur haar eigen karakteristieken meegeeft die haar in staat stellen om langs de weg van toevalsprocessen, met vallen en opstaan, ook met fouten, maar nog veel meer met biologische successen hoogontwikkeld leven en de mens te scheppen.
Het congres was een historische gebeurtenis. Voor het eerst in de geschiedenis gingen wetenschappers, filosofen en theologen om de tafel zitten om samen zich diepgaand over de evolutietheorie te buigen. Mensen uit zeer verschillende disciplines, niet alleen katholieken – in het organiserend comité zaten ook twee niet-gelovige wetenschappers – kwamen met elkaar in contact om hun gedachten met elkaar te delen. En het voornemen is om deze fascineerde dialoog een vervolg te gegeven. Maar de grootste verdienste was wellicht dat je voor je ogen zag gebeuren wat Johannes Paulus II als leidraad voor de dialoog geloof en wetenschap heeft geformuleerd: dat de wetenschap de theologie ontdoet van valse godsbeelden die in feite gebaseerd zijn op fenomenen die wij natuurlijk blijken te kunnen verklaren, en dat de theologie de wetenschap ontdoet van afgodendienst aan haar eigen verwezenlijkingen door er op te wijzen dat de eerste, bovennatuurlijke, oorzaak van alle dingen en het uiteindelijke doel, de zin van het bestaan en de onsterfelijke ziel van de mens, niet in de geschapen orde gevonden kunnen worden, maar bij God.
Vincent Kemme
biofides@gmail.com