Bio-ethiek en de morele natuurwet

Paus Benedictus XVI heeft in een toespraak tot de Pauselijke Academie voor het Leven, 15 januari jl., opnieuw het belang van de natuurwet onderlijnd voor goede bio-ethische afwegingen omtrent het leven van de mens. De natuurwet, die een universele morele wet is, kan gelden als universeel fundamenteel principe en als bron voor het vaststellen van de rechten van iedere menselijke persoon. Zij stelt de mens in staat “een ethisch oordeel te vellen over wetenschappelijke verworvenheden die rechtstreeks te maken hebben met het menselijk leven”. Zij kan ons ervoor behoeden om te vervallen in willekeur, discrimintatie of het economisch belang van de sterkste.

Benedictus ziet de bio-ethiek als “het belangrijkste en meest beslissende gebied van de culturele strijd tussen de absolute aanspraken van de techniek en de morele verantwoordelijkheid van de mens. Het gaat om een uiterst delicaat en beslissend gebied waar, op een dramatische wijze, de vraag wordt gesteld of de mens zichzelf heeft voortgebracht of dat hij afhankelijk is van God. De wetenschappelijke ontdekkingen op dit terrein en de mogelijkheden van technische ingrepen lijken zo geavanceerd te zijn dat ze ons voor de keuze stellen tussen twee soorten van rationaliteit: de rede die openstaat voor transcendentie of de rede die opgesloten blijft in de immanentie” (Catitas in Veritate nr. 74).

Tot de Pauselijke Academie voor het leven vervolgt Benedictus: “Ten overstaan van dergelijke vragen die het menselijk leven in zijn permanente spanning tussen immanentie en transcendentie, op zo een doorslaggevende manier raken en die van groot belang zijn voor de cultuur van de komende generaties, is de in werking stelling nodig van een integraal pedagogisch project dat toelaat dergelijke thematieken in een positieve, evenwichtige en constructieve visie aan te pakken, vooral in de band tussen geloof en rede.”

“De vragen van de bio-ethiek plaatsen de waardigheid van de mens, een fundamenteel principe dat het geloof in de gekruisigde en verrezen Jezus Christus altijd verdedigd heeft, dikwijls op het voorplan vooral wanneer het veronachtzaamd wordt als het gaat om meer simpele en weerloze wezens: God bemint elk menselijk wezen op een unieke en diepe manier. Zoals elke discipline, heeft ook de bio-ethiek een referentie nodig die een coherente lezing kan waarborgen van ethische vragen die onvermijdelijk opgeworpen worden bij mogelijke interpretatieconflicten. In die ruimte is er openheid voor de normatieve referentie naar de morele natuurwet. De erkenning van de waardigheid van de mens vindt als onvervreemdbaar recht zijn eerste fundament namelijk in deze wet – die niet door mensenhand geschreven werd maar door de Schepper in het hart van de mens; alle wetgevingen zijn geroepen ze te erkennen als een onschendbaar recht en iedere persoon is gehouden is ze respecteren en te bevorderen (cfr. Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 1954-1960).”

“Zonder het fundamenteel principe van de menselijke waardigheid zou het zeer moeilijk zijn een bron te vinden voor de rechten van de persoon en is het  onmogelijk een ethische oordeel te vellen over wetenschappelijke verworvenheden die rechtstreeks te maken hebben met het menselijk leven. Het is bijgevolg noodzakelijk,met klem te herhalen dat de menselijke waardigheid niet alleen in verband met externe elementen kan begrepen worden zoals de vooruitgang van de wetenschap, de geleidelijkheid in de ontwikkeling van het menselijk leven of een goedkoop medelijden in grenssituaties. Als men respect inroept voor de waardigheid van de mens, is het fundamenteel dat dit respect volledig, totaal en zonder dwang is maar de erkenning dat het steeds om een menselijk leven gaat, is altijd een plicht. Zeker, het menselijk leven kent een eigen ontwikkeling en de horizon van wetenschappelijk onderzoek en bio-ethiek ligt open, maar als het gaat om domeinen die betrekking hebben tot het menselijk wezen, moet herhaald worden dat wetenschappers nooit mogen denken dat zich in hun handen slechts onbezielde en manipuleerbare materie bevindt.  Het leven van de mens is vanaf het eerste ogenblik namelijk gekenmerkt door het feit menselijk leven te zijn en om die reden is het altijd, overal en ondanks alles, drager van een eigen waardigheid (cfr. Congregatie voor de Geloofsleer, Instructie “Dignitas personae” over bepaalde bio-ethische vragen, nr. 5). Anders zullen wij steeds het gevaar lopen dat de wetenschap als instrument gebruikt wordt met het onvermijdelijke gevolg dat men gemakkelijk vervalt in willekeur, discriminatie en het economisch belang van de sterkste.”

“Het verenigen van bio-ethiek en morele natuurwet laat toe de noodzakelijke en onvermijdelijke herinnering aan de intrinsieke waardigheid van het menselijk leven vanaf zijn eerste ogenblik tot aan zijn natuurlijk einde, op zijn best te verifiëren. Alhoewel met meer nadruk en terecht  herinnerd wordt aan aanspraken die de rechten van de persoon waarborgen, bemerkt men in de huidige context daarentegen dat die aanspraken niet altijd erkend worden voor het menselijk leven in de loop van zijn natuurlijke ontwikkeling en in fases waarin het zwakker is. Deze tegenspraak maakt duidelijk dat in de verschillende middens van samenleving en cultuur, een engagement nodig is opdat het menselijk leven steeds zou erkend worden als een subject van onvervreemdbare rechten en nooit als een object dat onderworpen is aan de willekeur van de sterkste. De geschiedenis heeft aangetoond hoe gevaarlijk en dodelijk een Staat kan zijn die wetten uitvaardigt over vragen die mens en samenleving raken en daarbij beweert zelf bron en principe van ethiek te zijn.”

“Zonder universele principes die een gemeenschappelijke noemer voor heel de mensheid kunnen verifiëren, mag het gevaar van relativistische regressie op legislatief vlak niet onderschat worden (cfr. Catechismus van de Katholieke Kerk, nr. 1959). De morele natuurwet, die haar kracht haalt uit haar universeel karakter, laat toe dit gevaar te bezweren en waarborgt vooral dat de wetgever authentiek respect opbreng t voor de persoon en heel de scheppingsorde. Zij brengt de consensus op gang tussen personen van verschillende culturen en godsdiensten en laat toe verschillen te overstijgen omdat zij het bestaan bevestigt van een orde die door de Schepper in de natuur geprent is en erkend wordt als een instantie van waarachtig rationeel ethisch oordeel om het goede na te streven en het kwade te vermijden. De morele natuurwet “behoort tot het grote patrimonium van de menselijke wijsheid die het licht van de Openbaring mee uitgezuiverd heeft en beter tot ontwikkeling bracht” (cfr. Johannes Paulus II, toespraak tot de voltallige zitting van de Congregatie voor de Geloofsleer, 6 februari 2004).”

Dit bericht is geplaatst in 2. Bio-ethiek. Bookmark de permalink.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.