Dit voorjaar werden wij verrast door een open brief aan ‘gender-ontkenners’ van de hand van Piet Hoebeke, decaan faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen van de Universiteit Gent, naar aanleiding van de publicatie van het artikel ‘Gender, een gevaarlijke dwaling’, van broeder René Stockman, generale overste van de Broeders van Liefde ((https://broederstockman.be/opiniestukken/#Gender_een_gevaarlijke_dwaling)), in het tijdschrift Acta Medica Catholica. De brief werd naar de media gezonden, niet naar ons, zodat wij er dankzij een journaliste op attent werden gemaakt. Daarmee haalde het blad, en ondergetekende, even de kranten van Vlaanderen en de website van de VRT. In de open brief, “niet alleen uit eigen naam, ook uit naam van tientallen artsen en wetenschappers” werd broeder Stockman geviseerd, maar ook de Belgische Artsenvereniging Sint-Lucas voor wie wij de Acta samenstellen. Wij hadden een “wereldvreemde” auteur toegelaten “waanzin” in het blad af te laten drukken. “Ongelofelijk!”.
In onze reactie op de website van de vereniging ((https://cathmed.be/reactie-op-een-open-brief-aan-gender-ontkenners/)) nodigden we de auteur van de brief uit voor dialoog, maar het bleef stil. Anders dan aan krachttermen en een lange lijst van medeondertekenaars liet de open brief ons inziens nogal aan argumentatie te wensen over. De auteur stelt “dat mensen tegenwoordig kunnen kiezen met welk geslacht ze door het leven willen gaan”, en “dat er mensen zijn met intersekse die niet voldoen aan de door [René Stockman] beschreven en door God gewilde binariteit van mannen en vrouwen”. Het zou een “feit” zijn “dat de gemeenschap tussen man en vrouw niet meer essentieel is om het menselijk geslacht verder te zetten”. Daar blijft het inhoudelijk bij. Meer “wetenschappelijke inzichten over de humane seksuele identiteit” zouden te vinden zijn in Hoebekes boek ‘Gender in de Blender: Ontdek jouw seksuele identiteit’ ((https://borgerhoff-lamberigts.be/boeken/gender-in-de-blender)).
In dat boek, zo lezen wij op de website van de uitgever, wordt gesteld dat “alle elementen van de seksuele identiteit – biologisch geslacht, genderidentiteit, genderexpressie, seksuele voorkeur en seksuele drift – zich “als schuifknoppen op een mengpaneel” bevinden. Die kunnen aan de uiteinden staan (100% mannelijk of vrouwelijk), maar meestal staan ze ergens tussen de twee polen, stelt men. Iedereen zou een unieke seksuele identiteit hebben en “vanaf nu kun je ook de jouwe beter plaatsen”.
Nu kunnen theorieën interessant zijn en daarom verdienen ze het met een open geest benaderd te worden, maar toch niet zonder kritische zin. De achterliggende vraag, of een dergelijke theorie op enig wetenschappelijk bewijs kan steunen of dan toch minstens plausibel zijn, mag gesteld worden. Dat geldt overigens ook voor de argumentatie van René Stockman, waartegen Hoebeke nauwelijks een tegenargument inbrengt. Vanuit gelovig standpunt komt daar nog de vraag bij – maar dat willen we niet te zwaar aanzetten – of de theorie in overeenstemming is met de geopenbaarde waarheid, van Godswege, omtrent man en vrouw, zoals we die kennen vanuit de joods-christelijke traditie. Om dat met de grootst mogelijke zekerheid vast te stellen, gaan katholieke christenen zoals René Stockman en ook wij, te rade bij het ‘leergezag van de Kerk’, omdat dat op aarde ons inziens de meest zekere plek is om de vraag beantwoord te krijgen: ‘Wat God er nu eigenlijk van vindt’. Indien God bestaat – volgens de psalmist is het alleen de dwaas die het tegendeel beweert ((Psalm 14 vers 1, https://rkbijbel.nl/kbs/bijbel/willibrord1975/neovulgaat/psalmen/14)) – dan is het toch raadzaam ook Zijn visie op de mens en zijn seksualiteit te raadplegen. Hij zou er immers de ‘ontwerper’ van zijn en het in het bestaan geroepen hebben ((cf. Genesis hoofdstuk 1, vers 3 en volgde: “God sprak en er was”. https://rkbijbel.nl/kbs/bijbel/willibrord1975/neovulgaat/genesis/1))! Hij zou alles, dus ook onze geslachtelijkheid, “met wijsheid” geschapen hebben ((Psalm 104 vers 24, https://rkbijbel.nl/kbs/bijbel/willibrord1975/neovulgaat/psalmen/104))! Maar we begrijpen dat dit aan de universiteit van Gent minder evident is om aan te nemen. Dus beperken we ons hier verder tot de natuur- en menswetenschappelijke, zuiver rationele argumenten, op zoek naar waarheid waar – zo te merken – professor Hoebeke ook op uit is. Hij presenteert zijn theorie in elk geval als waarheid.
Waar het ons inziens allemaal op terug te voeren is, is welk mensbeeld wij erop nahouden. De mens is een biologisch wezen, zeker, maar met unieke eigenschappen, vergeleken met de dierenwereld, die hem of haar – maar de vraag is of we dat nog mogen zeggen – in staat stellen om überhaupt over geslachtelijkheid na te denken, zich ervan bewust te zijn, wetenschappelijk naar te kijken en er ook een ‘moraal’ op na te houden. Waar die moraal ook vandaan moge komen, deze kan het omgaan met eigen lichaam en dat van de ander, de biologische geslachtelijkheid dus, aansturen, weliswaar niet buiten onze vrije wil om. Wij weten ons dus ook verantwoordelijk voor wat we doen.
Daarbij komen aspecten van het menselijk leven zoals gevoelens, onder meer op het terrein van seksuele aantrekking, verstand (ons vermogen om ergens redelijk over na te denken, geïnformeerd door onze zintuigelijke waarnemingen, maar ook filosofische concepten variërend van theïsme tot puur empirisme, ‘verlicht’ rationalisme, ‘nihilisme’, ‘postmodernisme’ en zo meer. Uiteindelijk is de mens er toch op uit om wat waar is en goed voor hem/haar is en voor alle mensen te kennen; wat zo goed als zeker de mens ook ten diepste gelukkig maakt. Indien die mens dan ook nog ‘naar Gods beeld en gelijkenis’ geschapen zou zijn, en een onsterfelijke ziel zou hebben, zou dat geluk ten volle bereikt worden in een leven ‘na’ (vanuit de tijd bezien) dit biologische leven. (Of we bereiken, indien we dat ‘verdienen’, een te vermijden toestand van eeuwig ongeluk!). Maar die transcendente dimensie willen we hier verder buiten beschouwing laten.
In het mensbeeld dat we tegenkomen in het ‘gender-denken’ van Hoebeke, althans in die korte typering ervan, wordt de mens de facto gecompartimenteerd in een wezen met een biologische identiteit en een mens die zijn identiteit van zijn gevoel laat afhangen, beïnvloed door ideeën die in de samenleving circuleren. DE biologische identiteit zou niet langer binair zijn, maar een continuüm zijn tussen mannelijk en vrouwelijk, dat met een ‘schuifknop’ ingesteld kan worden op de door de persoon gewenste stand. Gevoelens van aantrekking tot hetzelfde geslacht of van ‘in het verkeerde lichaam geboren te zijn’ staan blijkbaar geheel los van de lichamelijke, fysiologische, anatomische en genetische werkelijkheid, van het mannelijke of vrouwelijke biologische geslacht. Uiteindelijk kunnen de ‘schuifknoppen’ ongeveer alle standen innemen en bepaalt iedereen dus zijn eigen geslachtelijke identiteit. De vraag is of voor deze opvatting enige wetenschappelijke ondersteuning te vinden is, of dat ze toch tenminste ‘redelijk’ te noemen is. Of gaat het er uiteindelijk om dat de patiënt (klant) koning is en op zijn/haar subjectieve en irrationale wenken bediend moet worden?
‘Interseksualiteit’ wordt dus geduid als een glijdende schaal die zowel door de biologie als op het niveau van het gevoel (psychologie) zou bestaan. Maar iedere bioloog weet dat genetisch het ‘systeem’ wel degelijk ‘binair’ is en dat ‘interseksualiteit’ slechts de uiterlijke verschijningsvorm is van personen met een genetische of fysiologische anomalie. Daardoor krijgt het individu, hoewel genetisch een man, een betrekkelijk vrouwelijk uiterlijk; ofwel, hoewel genetisch een vrouw, betrekkelijk mannelijke uiterlijke kenmerken. Het meest voorkomend is het Androgeen Ongevoeligheids Syndroom (AOS). Het gaat hier om ‘vrouwen’ die genetisch in feite mannen zijn, want XY, maar ongevoelig voor het mannelijke hormoon. Eierstokken en baarmoeder ontbreken dan ook. Ze zien er erg vrouwelijk uit en de vraag is hoe daarmee moet omgegaan worden ((https://www.uzleuven.be/nl/klinefelter#oorzaak)).
Bij het syndroom van Klinefelter hebben mannen een of meer extra X-chromosomen (XXY of XXXY in plaats van XY). Dat is meestal het gevolg van een delingsfout van de chromosomen in de geslachtscel van de vader of de moeder. Of de moeder heeft in de eicel blijkbaar niet één X maar meer dan één doorgegeven. Ze hebben een vrouwelijker vetverdeling, brede heupen en zijn vaak niet of sterk verminderd vruchtbaar. De aandoening wordt dan ook vaak toevallig vastgesteld, bijvoorbeeld naar aanleiding van vruchtbaarheidsproblemen. Maar het gaat dus zeker niet om een min of meer natuurlijke conditie: het is een genetische aandoening.
“Intersekse”, zo stelt Tadeusz Pacholczyk PhD – priester, doctor in de neurowetenschappen aan Yale University en nu directeur educatie bij het National Catholic Bioethics Center in Philadelphia – “is een onnauwkeurige term die een reeks situaties kan beschrijven waarbij een persoon wordt geboren met een interne reproductieve anatomie of een externe seksuele anatomie die niet in overeenstemming is met de typische verwachtingen voor vrouwelijkheid of mannelijkheid ((In ‘Making Sense of Bioethics’: Column 132: Seeing through the Intersex Confusion. https://www.ncbcenter.org/making-sense-of-bioethics-cms/column-132-seeing-through-the-intersex-confusion)).”
Zo zijn er nog andere vormen van ‘interseksualiteit’, althans naar het uiterlijk, waarvan de fysiologische of genetische oorzaak bekend zijn, die ook in de geneeskunde steeds als een anomalie worden aangeduid en waar mogelijke medische en andere oplossingen worden voorgesteld. Omdat het om biologische anomalieën gaat, is er geen reden om ‘interseksualiteit’ op te voeren als een argument voor de theorie van Hoebeke als zou het allemaal slechts om graduele verschillen gaan. De medische wetenschap kijkt normaal gezien verder dan alleen het uiterlijk en zoekt naar dieperliggende oorzaken om er adequate oplossingen voor te vinden.
Een andere zaak is die van de genderidentiteit en de expressie daarvan, evenals ‘seksuele oriëntatie’. Het gaat hier dus om fenomenen op het niveau van het gevoel, normaal gesitueerd in de ‘psyche’. De vraag is ook hier of seksuele aantrekking tot hetzelfde geslacht en de ‘ervaren incongruentie’ ((Zie Transgender Infopunt: Genderdysforie. https://transgenderinfo.be/m/zorg/genderdysforie/genderdysforie-in-de-dsm-en-icd/)) tussen iemands biologisch geslacht en de (gewenste) genderidentiteit op onderliggende wetenschappelijke steun kunnen rekenen, of zelfs maar plausibel zijn, binnen een breder filosofisch en antropologisch kader.
Een studie gepubliceerd in het najaar van 2016 in The New Atlantis ((The New Atlantis. Special Report ‘Sexuality and Gender – Findings from the Biological, Psychological, and Social Sciences’, Lawrence S. Mayer and Paul R. McHugh, Fall 2016: https://www.thenewatlantis.com/publications/executive-summary-sexuality-and-gender)), naar de biologische, psychologische en sociologische bevindingen in de afgelopen vijftig jaar met betrekking tot seksuele geaardheid en genderidentiteit, komt tot opvallende conclusies. We noemen hier enkele daarvan, ten eerste aangaande ‘seksuele oriëntatie’.
- Het begrip ‘seksuele geaardheid’ als een aangeboren, biologisch vaste menselijke eigenschap, en het idee dat mensen “op die manier geboren worden”, wordt niet ondersteund door wetenschappelijk bewijs.
- Hoewel er aanwijzingen zijn dat biologische factoren zoals genen en hormonen verband houden met seksueel gedrag en aantrekkingskracht, zijn er geen overtuigende biologische verklaringen voor menselijke seksuele geaardheid.
- Neurobiologische bevindingen tonen niet aan,dat kleine verschillen in hersenstructuren en hersenactiviteit bij homoseksuele en heteroseksuele individuen, aangeboren zijn of het resultaat zijn van omgevings- en psychologische factoren.
- En ten aanzien van ‘genderidentiteit’ worden volgende hypothesen niet ondersteund door wetenschappelijk bewijs:
- genderidentiteit is een aangeboren, vaste eigenschap van mensen die onafhankelijk is van biologische sekse;
- dat een persoon ‘een man kan zijn die gevangen zit in het lichaam van een vrouw’ of ‘een vrouw die gevangen zit in het lichaam van een man’. Volgens een recente schatting identificeert ongeveer 0,6% van de Amerikaanse volwassenen zich met een geslacht dat niet overeenkomt met hun biologische geslacht.
- Studies die de hersenstructuren van transgender- en niet-transgender individuen vergelijken, hebben zwakke correlaties aangetoond tussen hersenstructuur en genderoverschrijdende identificatie. Deze correlaties leveren geen bewijs voor een neurobiologische basis voor genderoverschrijdende identificatie.
- Er is weinig wetenschappelijk bewijs voor de therapeutische waarde van interventies die de puberteit vertragen of de secundaire geslachtskenmerken van adolescenten wijzigen, hoewel sommige kinderen mogelijk een verbeterd psychologisch welzijn hebben als ze worden aangemoedigd en ondersteund bij hun genderoverschrijdende identificatie.
- Er is geen bewijs dat alle kinderen die gender-atypische gedachten of gedrag uiten, aangemoedigd zouden moeten worden om transgender te worden.
De studie werd verricht door Lawrence S. Mayer, M.B., M.S., Ph.D. biostatisticus en epidemioloog aan het Department of Psychiatry van de Johns Hopkins University School of Medicine en professor in de statistiek en biostatistiek aan de Arizona State University. Hij richt zich op het ontwerpen, analyseren en interpreteren van experimentele en observationele gegevens in de volksgezondheid en geneeskunde, met name wanneer de gegevens complex zijn in termen van onderliggende wetenschappelijke kwesties. Hij is een groot voorstander van ‘gelijkheid’ en is tégen discriminatie voor de LGBT-gemeenschap. Zijn rapport gaat over wetenschap en geneeskunde, ‘niets meer en niets minder’.
Het rapport besteedt speciale aandacht aan de hogere percentages psychische gezondheidsproblemen onder LGBT-populaties, en zet vraagtekens bij de wetenschappelijke basis van trends in de behandeling van kinderen die zich niet identificeren met hun biologische geslacht. Er zijn volgens de auteur meer inspanningen nodig om deze mensen het begrip, de zorg en de ondersteuning te bieden die ze nodig hebben om een gezond en bloeiend leven te leiden.
Waar het ons hier om gaat is kritisch te mogen kijken naar de premissen die aan de visie op seksuele identiteit bij professor Hoebeke ten grondslag liggen en die na lezing van een rapport als dit ons inziens ten minste als bijzonder twijfelachtig te duiden zijn. Indien dat het geval is, dan kunnen we ons afvragen of het model met de ‘schuifknoppen’ om tot een identiteitsbepaling te komen — zo dit al nodig is — in het belang van de patiënt is.
Vincent Kemme, bioloog
Oprichter van Biofides, centrum voor biologie, geloof en ethiek.
Hoofdredacteur van Acta Medica Catholica